Deze maand behandelen wij een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 24 januari 2018. In deze zaak is de vraag aan de orde of de door de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) beschermende belangen zwaarder wegen dan het belang van appellant bij het verlenen van de vergunningen.
Achtergrond van het geschil
Appellant heeft voor een restaurant een drank- en horecavergunning en exploitatievergunning aangevraagd. Ook heeft appelant een exploitatievergunning aangevraagd voor een hotel. Ten behoeve van de exploitatie heeft appellant een huurovereenkomst gesloten met een derde, persoon A.
De burgemeester heeft de aangevraagde vergunningen geweigerd op grond van artikel 7, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Bibob, en artikel 27, derde lid, van de Drank- en Horecawet (hierna: DHW).
Aan de weigering op grond van Wet Bibob heeft de burgemeester een advies ten grondslag gelegd van het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: het Bureau). In dat advies heeft het Bureau geconcludeerd dat een ernstig gevaar bestaat dat de door appellant aangevraagde vergunningen mede zullen worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Dit baseert hij op het feit dat persoon A de panden en de inventaris van het restaurant en het hotel aan appellant verhuurt en appellant blijkens het huurcontract een grote invloed kan uitoefenen op de bedrijfsvoering van het restaurant.
Volgens het Bureau is persoon A op 05 november 2007 veroordeeld tot een werkstraf wegens het in strijd handelen van artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht. Verder blijkt dat persoon A in 2006 en 2013 en 2014 vermoedelijk betrokken was bij het exploiteren ven een seksinrichting zonder vergunning; een overtreding van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV). Volgens het Bureau hangt dit samen met de aangevraagde vergunningen, nu die overtredingen zijn gepleegd in het pand waarvoor de exploitatievergunning voor het hotel is aangevraagd.
De burgemeester is van de juistheid van het advies uitgegaan en heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de door de Wet Bibob beschermende belangen zwaarder wegen dan het belang van appellant bij het verlenen van de vergunningen.
Aangevallen uitspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet onaannemelijk dat het restaurant kan worden gebruikt voor het leggen van contacten ten behoeve van prostitutie, omdat de strafbare feiten uit het Bibob-advies hebben plaatsgevonden in de hotelbranche.
Volgens de rechtbank mocht de burgemeester zich derhalve op het standpunt stellen dat sprake is van een ernstig gevaar dat de voor het restaurant aangevraagde vergunningen mede zullen worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Tot slot is de weigering van de vergunningen, volgens de rechtbank, niet disproportioneel.
Hoger beroep
Appellant is het er niet mee eens dat de aangevraagde vergunningen mede zullen worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Verder voert de appellant aan dat de belangen bij weigering van de vergunningen gering zijn en zijn belang zeer groot, omdat hij met de exploitatie inkomsten kan verwerven.
Naar het oordeel van de Afdeling zou het restaurant op enigerlei wijze opnieuw betrokken kunnen worden bij illegale prostitutie en hangen de activiteiten waarbij de strafbare feiten zijn gepleegd samen met de activiteiten waarvoor appellant de vergunningen heeft aangevraagd.
Volgens de Afdeling mocht de burgemeester zich op het standpunt stellen dat ernstig gevaar bestaat dat de aangevraagde vergunningen zullen worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Gelet op de aard en de ernst van de strafbare feiten heeft de burgemeester voorts de belangen bij weigering van de vergunningen zwaarder mogen laten wegen dan het belang van appellant, waarbij ook niet is uitgesloten dat hij op andere wijze in inkomen kan voorzien.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat de burgemeester de door appellant voor het restaurant aangevraagde vergunningen op grond van de Wet Bibob en de DHW heeft mogen weigeren. Het hoger beroep is ongegrond.