Casus
Een ondernemer verkoopt wijn via een webwinkel. Op 7 oktober 2021 heeft een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een internetinspectie uitgevoerd op de website van de ondernemer. Daarvan is een rapport van bevindingen opgemaakt. In dat rapport staat dat de ondernemer een fles wijn aanbood voor €11,99, terwijl die normaliter €16,80 kost.
De staatssecretaris heeft naar aanleiding van dit rapport de ondernemer op grond van artikel 44aa, eerste lid, van de Alcoholwet een bestuurlijke boete opgelegd van € 1.360, -. Volgens artikel 2a, tweede lid, van die wet mag alcohol niet verkocht worden voor minder dan 75% van de normale prijs. De korting van 28,63% ging daar dus onder.
De ondernemer maakte bezwaar, maar de staatssecretaris besloot dat het gemaakte bezwaar ongegrond was en hield het besluit waarin de boete werd opgelegd in stand.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelde dat de ondernemer de wet heeft overtreden, maar de staatssecretaris had, gelet op de door de ondernemer aangevoerde omstandigheden, aanleiding moeten zien om te beoordelen of de boete ook evenredig is. De rechtbank heeft het besluit waarin de boete is opgelegd herroepen voor wat betreft de hoogte van de opgelegde boete en het bedrag van de opgelegde boete vastgesteld op €340,-.
Het hoger beroep
De staatsecretaris betoogd dat het Alcoholbesluit zelf al voldoende voorziet in differentiatie van de boetehoogte, zoals de ernst van het feit, de personele omvang van de onderneming en de eventuele recidive. Daarbij volgt uit het interventiebeleid dat overtredingen zijn ingedeeld in verschillende klassen waarbij rekening is gehouden met de omvang van (het risico op) de gevolgen voor de volksgezondheid, de herstelbaarheid daarvan en of er sprake is van calculerend en/of bewust risico nemend gedrag. Volgens de staatssecretaris wordt er daarmee met alle relevante omstandigheden rekening gehouden en bestond er daarom geen aanleiding de evenredigheid van de boete nader te beoordelen. Subsidiair betoogt de staatssecretaris dat de rechtbank de boete ten onrechte met 75% heeft gematigd naar €340,-. Volgens de staatssecretaris is er geen sprake van een overtreding van zeer geringe omvang.
Toetsingskader
De hoogte van de bestuurlijke boete is in de wet, het Alcoholbesluit, vastgelegd. De Afdeling stelt dat aangezien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, dat de hoogte van de boete alsdan getoetst dient te worden aan artikel 5:46 lid 3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). In dit artikel staat dat het bestuursorgaan een lagere boete mag opleggen indien de overtreder aannemelijk maakt dat de bestuurlijke boete te hoog is vanwege bijzondere omstandigheden.
In een uitspraak in 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2849) heeft de Afdeling eerder uitgelegd wat deze specifieke omstandigheden zouden kunnen zijn, namelijk: verminderde verwijtbaarheid, beperkte ernst van de overtreding of een geringe financiële draagkracht. Daarnaast overwoog de Afdeling dat als er niet of nauwelijks gedifferentieerd wordt op basis van feiten en omstandigheden de noodzaak er kan zijn om van het boetebestel af te wijken. Als een bestuursorgaan de boete niet verlaagt, terwijl deze door de specifieke feiten en omstandigheden wel te hoog is, kan de rechter de boete verlagen als de overtreder bezwaar maakt.
Oordeel van de Afdeling
De Afdeling oordeelt dat de staatssecretaris in zijn hoger beroepschrift heeft erkend dat het Boetebesluit slechts in beperkte mate in differentiatie van de boetehoogte voorziet. “Vaststaat dat het wettelijk stelsel niet voorziet in de mogelijkheid om bij een lichte of eerste overtreding de boete te matigen. Zo biedt het Alcoholbesluit, zoals de rechtbank terecht heeft vastgesteld, geen mogelijkheid om te differentiëren tussen een ruime overschrijding van de ‘25% norm’ of een zeer geringe overschrijding. Ook is er geen mogelijkheid om te differentiëren tussen een bewuste overtreding en een eenmalige vergissing. De mogelijkheid van differentiatie ziet alleen op recidive en omvang van de onderneming. De stelling van de staatssecretaris dat het Alcoholbesluit met alle relevante omstandigheden rekening houdt volgt de Afdeling dan ook niet. Met de rechtbank is de Afdeling daarom van oordeel dat de staatssecretaris in de door de ondernemer aangevoerde omstandigheden aanleiding had moeten zien om op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Awb de evenredigheid van de boete nader te beoordelen. Het betoog slaagt niet.”
De Afdeling is het eens met de rechtbank dat de staatssecretaris de boete met 75% had moeten verlagen, gezien de omstandigheden die de ondernemer had aangevoerd. De Afdeling sluit zich aan bij de uitleg van de rechtbank.