Dit artikel is het tweede in de reeks van artikelen waarin we ingaan op de beoordeling en goede motivering dat nodig is bij het weigeren van een vergunning op basis van slechtlevensgedrag. In veel Algemene Plaatselijke Verordeningen (APV) en Horecaverordeningen is als weigeringsgrond namelijk opgenomen dat bij een exploitatievergunning leidinggevenden ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag’ mogen zijn. Hier richten wij ons de komende maanden op.
Uitspraak 25 mei 2022
In ons eerste artikel van 25 mei 2022 uit deze reeks, zijn we ingegaan op een uitspraak van eveneens 25 mei 2022 over de plicht vanuit de burgemeester om uitgebreider te motiveren waarom de exploitant van ‘slecht levensgedrag’ is. Hierdoor is het beoordelingskader van slecht levensgedrag aangescherpt.
In dit artikel gaan wij in op de veranderingen die deze uitspraak te weeg heeft gebracht. Want wat is hierdoor nou veranderd door deze uitspraak?
De veranderingen
Door de uitspraak heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is het beoordelingskader van slecht levensgedrag aangescherpt. Vanaf nu dient een weigering van een vergunning wegens slecht levensgedrag aan de onderstaande criteria te voldoen:
1. Er geldt een verdergaande motiveringsplicht
Het uitgangspunt is dat slecht levensgedrag in beleidsregels of andere wettelijke regeling toegelicht is. Als dit niet het geval is moet het bij elk geval voldoen aan zwaardere motiveringseisen. De burgemeester dient te motiveren hoe de ondernemer vooraf had kunnen weten dat hij niet aan de voorwaarde voldoet dat hij ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is’.
2. Evenredigheidstoets
De burgemeester moet motiveren waarom de gedragingen niet gering zijn en waarom het tijdsverloop niet te groot is Het is van belang dat toepassing van de vereiste van niet in enig opzicht van slecht gedrag niet verder gaat dan op een manier die geen gevaar oplevert voor de veiligheid, de openbare orde en het woon- en leefklimaat. Dit komt voort uit de dienstenrichtlijn.
3. Feiten en omstandigheden zijn relevant
De feiten en omstandigheden die in het oordeel van niet in enig opzicht van slecht levensgedrag worden meegenomen moeten relevant zijn voor de activiteit. Dit is omschreven in artikel 3:4, eerste lid van de Awb. Er moet dus worden ingegaan op waarom het ‘slechte levensgedrag’ relevant is voor de exploitatie van een horecabedrijf. Er moet een verband zijn tussen de gedragingen en de bedrijfsvoering.