Deze maand behandelen wij een uitspraak van de Rechtbank Oost-Nederland. Aan de rechtbank is de vraag voorgelegd of de burgemeester van ’s-Hertogenbosch, rechtmatig een exploitatievergunning en drank- en horecavergunning heeft verleend voor een inrichting aan de paracommerciële stichting ‘’De Zwaan’’.
Achtergrond
De Stichting De Vinkelse Molen heeft tot doel om de molen ‘’De Zwaan’’ die in 1964 is gesloopt te herbouwen en bij te dragen aan de instandhouding ervan. De vergunninghoudster wil dit realiseren door zowel recreatieve-, educatieve- en sociaal-culturele bijeenkomsten te houden. Er is vastgesteld dat de molen al dan niet in combinatie met recreatieve-, educatieve-, en sociaal-culturele voorzieningen bestemd is voor een molenbedrijf en ondergeschikte horeca tot een maximum van 100 m².
De vergunninghoudster heeft in mei 2016 een aanvraag ingediend voor een Drank- en Horecawet vergunning (hierna: drank- en horecavergunning) en een exploitatievergunning voor een paracommercieel horecabedrijf. In de aanvraag is de 100 m² aan horeca vermeld eveneens als de openings- en schenktijden. De burgemeester van ’s-Hertogenbosch heeft de vergunningen bij primair besluit verleend.
Procesverloop
Bewoners in de nabije omgeving van de molen (hierna: eisers) vrezen dat de wijze waarop gebruik wordt gemaakt van het gebouw zal leiden tot overlast. De omwonenden hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van ’s-Hertogenbosch om de exploitatie- en de drank- en horecavergunning te verlenen. De burgemeester heeft het bezwaar ongegrond verklaard waarop de eisers beroep hebben ingesteld bij de Rechtbank Oost-Nederland.
Beoordeling
De eisers hebben onder andere aangevoerd dat de burgemeester geen voorschrift heeft verbonden aan de vergunning ten aanzien van de toegestane horeca oppervlakte van 100 m². Op de exploitatievergunning staat de lokaliteit vermeld met een oppervlakte van 184 m². Volgens de eisers valt niet te handhaven dat de feitelijke situatie zal zijn dat maar 100 m² gebruikt zal worden. De burgemeester stelt dat de vergunninghoudster heeft verklaard van plan te zijn de maximale toegestane oppervlakte fysiek af te bakenen. Daarnaast zal handhavend kunnen worden opgetreden indien de feitelijke activiteiten niet overeenkomen met de toegestane van 100 m².
De rechtbank oordeelt dat in de aanvraag van de vergunningen, duidelijk naar voren komt dat slechts het maximale oppervlakte is vergund ten behoeve van de horeca-activiteiten. Er staat echter niet in de vergunning vermeld op welke plaats de horeca-activiteiten plaatsvinden. Dat maakt het moeilijk te handhaven. Dit is in strijd is met de rechtszekerheid. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgrond van de eisers op dit punt slaagt. Op de zitting is gebleken dat de vergunninghoudster de maximale toegestane horeca-oppervlakte zo heeft gemaakt dat deze met een rails en schuifwand afgebakend kan worden. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door voorschriften aan de vergunningen te verbinden waaruit de plaats binnen de inrichting waar horeca-activiteiten plaatsvinden duidelijk wordt.
Conclusie
De rechtbank heeft het beroep van de eisers gegrond verklaart omdat niet in de exploitatie- en drank- en horecavergunning de plaats waarbinnen de horeca-activiteiten plaatsvinden is afgebakend. Het gaat samenvattend tegen de rechtszekerheid in omdat handhaving van het feitelijke gebruik moeilijk uit te voeren.