Op 14 februari 2024 is een uitspraak gedaan door de rechtbank over het beroep van de eiser tegen de weigering om een omgevingsvergunning te verlenen voor het verplaatsen van zijn woonwagen. Deze uitspraak is verhelderd voor het toepassen van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob).
Voorafgaand
De woonwagen van de eiser was met een aantal bijgebouwen gebouwd zonder omgevingsvergunning.
Daarom heeft het college een last onder bestuursdwang opgelegd voor het verwijderen en het verwijderd houden van de woonwagen en bijgebouwen. De eiser had hiertegen beroep ingesteld, maar die is door de rechtbank en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ongegrond verklaard. De woonwagen en bijgebouwen moesten worden verwijderd en verwijderd houden.
Daarop volgend heeft de eiser op 20 november 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het verplaatsen van zijn woonwagen naar een andere locatie. Op 4 september 2023 heeft het college de omgevingsvergunning geweigerd op basis van adviezen van het Landelijke Bureau Bibob (LBB). Het college vermoed dat de omgevingsvergunning mede gebruikt zal worden om strafbare feiten te plegen zoals wordt bedoeld in artikel 3, lid 1, aanhef en onder b van de wet Bibob. Daarnaast wijzen volgens het college feiten en omstandigheden erop dat de eiser een strafbaar feit heeft gepleegd als bedoeld in artikel 3, lid 6 van de Wet Bibob, voor het verkrijgen van de omgevingsvergunning. Het college zegt dat het gaat om een groot aantal, al dan niet vermoedelijk, gepleegde strafbare feiten. Deze feiten hebben zich gedurende een aantal jaren voorgedaan en zijn gelet op de samenhang en veelheid ernstig te noemen. Volgens het college is de weigering van de omgevingsvergunning daarom evenredig met de mate van gevaar en de ernst van de strafbare feiten. Daarnaast is de weigering in overeenstemming met het in artikel 3:4, tweede lid van de Awb benoemde evenredigheidsbeginsel, aldus het college.
Over het besluit van het college op 4 september 2023 doet de rechter een uitspraak en is daarom het bestreden besluit.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de omgevingsvergunning voor het plaatsen van de woonwagen op grond van artikel 3 Wet Bibob niet had mogen weigeren. De rechtbank geeft hiervoor de volgende onderbouwing.
Het bestreden besluit is voor 1 januari 2024 ingediend waardoor de Omgevingswet nog niet in werking was getreden. Hierdoor is het bestreden besluit, volgens artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet, beoordeeld aan de hand van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In artikel 2.20 van de Wabo staat beschreven dat het college alleen kan weigeren in het geval en onder de voorwaarden bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Het college heeft op grond van artikel 3, lid 1 onder b & lid 6 van de Wet Bibob de omgevingsvergunning geweigerd. Krachtens artikel 3, lid 1, onder b van de Wet Bibob mogen bestuursorganen een vergunning weigeren indien er ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. De ernst en mate van gevaar kan worden vastgesteld op basis van artikel 3, lid 3, onder a tot en met d van de Wet Bibob:
a) feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd (het samenhangcriterium);
b) ingeval van vermoeden de ernst daarvan;
c) de aard van de relatie;
d) het aantal van de gepleegde strafbare feiten.
Artikel 3, lid 5 van de Wet Bibob beschrijft dat de weigering alleen mag plaatsvinden als de mate van gevaar en de ernst van strafbare feiten evenredig zijn.
Het college heeft op advies van het LBB vier strafbare feiten meegenomen en de conclusie getrokken dat er een ernstig gevaar bestaat. De vier strafbare feiten zijn:
De eiser stelt dat de strafbare feiten ten onrechte zijn betrokken in de besluitvorming aangezien deze geen samenhang hebben met de aanvraag voor de omgevingsvergunning. Hierbij is, anders dan de eiser stelt, van belang dat het college bij zijn beoordeling van het samenhangingscriterium niet alleen de verplaatsing van de woonwagen mocht betrekken maar ook het beoogde gebruik van de woonwagen als woning.
Valsheid in geschrifte en kilometerfraude
Het LBB heeft geconcludeerd, op basis van het niet melden van twee strafbeschikkingen op het Bibob-formulier, dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de eiser bij de aanvraag valsheid in geschrifte heeft gepleegd. Dat de twee strafbeschikkingen, kilometertellerfraude en handelen in strijd met de Wet milieubeheer, niet met opzet zijn weggelaten (artikel 225, lid 1 Wetboek van Strafrecht), leidt niet tot een ander oordeel. Dat het Openbaar Ministerie (OM) de zaak inmiddels heeft geseponeerd, maakt het oordeel niet anders aangezien het LBB in het advies een vermoeden heeft beschreven. Volgens artikel 3a, lid 2 van de Wet Bibob wordt bepaalt dat een sepot niet in de weg staat om op grond van strafbare feiten de mate van gevaar vast te stellen. Als laatste geeft de rechtbank aan dat het college terecht de valsheid in geschrifte bij de het besluit heeft betrokken. Door middel van een omgevingsvergunning kan de financiering en betaling van bouwwerkzaamheden door de (fiscale) verantwoording worden gefaciliteerd. De rechtbank heeft daarentegen wel geoordeeld dat de kilometertellerfraude niet meegenomen had mogen worden in het besluit van het college aangezien de specifieke aard van het strafbare feit geen samenhang heeft met de activiteiten waarvoor de omgevingsvergunning is aangevraagd.
Het handelen in strijd met de Wet milieubeheer
Het LBB heeft geconcludeerd dat het dumpen van puin en tegels in het verlengde ligt van bouwactiviteiten en met de gevraagde vergunning zou dit delict kunnen worden gefaciliteerd. Het college heeft dit advies overgenomen en tevens de conclusie uitgebreid naar het gebruik van het bouwwerk. Het milieudelict zou ook gefaciliteerd kunnen worden bij bijvoorbeeld de vergunningplichtige (ver)bouwwerkzaamheden aan de woonwagen. De rechtbank concludeert hierover dat het college hier goed in heeft gehandeld.
Het handelen in strijd met de Opiumwet
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het college ten onrechte de samenhang heeft aangenomen tussen het handelen in strijd met de Opiumwet en de aangevraagde vergunning. In het oordeel van het college heeft het strafbare feit niet concreet genoeg samenhang met de aanvraag. Ten eerste omdat het verkopen van de hennep niet vanuit een woning maar vanuit een wiettaxi plaatsvond. Ten tweede vond het verwerken van de hennep niet in de woning van de eiser plaats. Hierbij heeft de rechtbank meegenomen dat de woning geen bijzondere rol heeft gespeeld bij het plegen van het strafbare feit.
Conclusie en gevolgen
De rechtbank concludeert dat het college ‘handelen in strijd met de Wegenverkeerswet 1994 (kilometertellerfraude)’ en ‘handelen in strijd met de Opiumwet’ niet in het bestreden besluit had mogen meenemen. De overgebleven feiten, namelijk ‘valsheid in geschrifte’ en ‘handelen in strijd met de Wet milieubeheer’, mochten worden mee genomen in het besluit en zouden uiteindelijk leiden tot dezelfde de conclusie. Het is echter de vraag of het college de vergunning ook daadwerkelijk had mogen weigeren. De weigering moet evenredig zijn met de mate van het gevaar en de ernst van het strafbare feit (artikel 3, lid 5 van de Wet Bibob). De rechtbank oordeelt hierover dat dit niet het geval is doordat het gaat om twee minder ernstige strafbare feiten; de ene is afgedaan met een strafbeschikking en de andere is geseponeerd. Hier tegenover staat dat het weigeren van de omgevingsvergunning grote impact heeft voor de eiser en zijn gezin. Ze zouden noodgedwongen een nieuwe woning moeten zoeken. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het college ten onrechte de vergunning op grond van artikel 3, lid 1 van de Wet Bibob heeft geweigerd.
Ook concludeert de rechtbank dat het college op grond van artikel 3, lid 6 van de Wet Bibob bevoegd was om de vergunning te weigeren. Op basis van het vermoeden van valsheid in geschrifte ondanks het sepot van het Openbaar Ministerie. De vergunning mag alleen geweigerd worden indien er sprake is van evenredig is met de ernst van het strafbare feit. De rechtbank concludeert dat dit niet het geval is en de vergunning dus niet geweigerd had mogen worden op grond van artikel 3, lid 6 van de Wet Bibob.
Kortom, het beroep van de eiser is gegrond en het bestreden besluit van 4 september 2023 zal worden vernietigd.