In dit artikel bespreken we een uitspraak van de Raad van State van 22 juni 2022. Hierbij ging het om een eetcafé dat een vergunning had voor het exploiteren van een horecabedrijf, met alcohol en zonder terras. Dit valt onder horeca categorie IV van het betreffende horecabeleid. Een goed jaar later vraagt het eetcafé aan om te exploiteren als café onder horecacategorie III van het horecabeleid. Op het pand waren zowel categorie III als IV planologisch toegestaan. Nu er een nieuw bestemmingsplan geldt, geldt er voor dit pand een bestemming ‘gemengd-I’ met functieaanduiding ‘horeca van categorie 4’. Voor het eetcafé is een exploitatievergunning verleend. Het daartegen bezwaar is door de burgemeester ongegrond verklaard omdat de exploitatie niet in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan omdat overgangsrecht van toepassing is, daarbij klopt de horecacategorie en is er geen sprake van strijdigheid met woon- en leefklimaat.
Uitspraak Rechtbank
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is om de exploitatievergunning te weigeren wegens strijd met het bestemmingsplan, gelet op het toepasselijke overgangsrecht. Het verlenen van de exploitatievergunning voor het omzetten van de exploitatie van horeca-categorie IV naar Ill is echter wel in strijd met het Horecabeleid, waaruit volgt dat omzetting van horeca-categorie IV in een andere categorie niet is toegestaan. Uit het Horecabeleid blijkt niet dat met ‘omzetting’ enkel het afwijken van de bestemming met een omgevingsvergunning wordt bedoeld. Bij omzetting gaat het ook om de omzetting van het feitelijk gebruik van het horecabedrijf van horeca-categorie IV in een andere horeca-categorie, waarvoor in elk geval ook een exploitatievergunning is vereist. Door toch een exploitatievergunning te verlenen, heeft de burgemeester afgeweken van het Horecabeleid zonder deugdelijke motivering. De rechtbank heeft de burgemeester in de gelegenheid gesteld het besluit op dit punt van een nadere motivering te voorzien. Hiervan heeft de burgemeester geen gebruik gemaakt en in de einduitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het besluit vernietigd, omdat de burgemeester geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om het gebrek te herstellen. De rechtbank heeft de burgemeester opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen.
Hoger beroep en incidenteel hoger beroep
De burgemeester betoogt dat de rechtbank een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het Horecabeleid. Het Comité stelt dat sprake was van feitelijk gebruik als horeca-categorie III of zelfs horeca-categorie II. Dat feitelijke gebruik was in strijd met de toenmalige exploitatievergunning. Het overgangsrecht van het bestemmingsplan is daarom niet van toepassing. De burgemeester had de exploitatievergunning wegens strijdigheid dan ook niet mogen verlenen.
Beoordeling
Het incidenteel hoger beroep van het Comité is het meest verstrekkend en wordt eerst besproken want als de Afdeling naar aanleiding van dat hoger beroep oordeelt dat de burgemeester de exploitatievergunning wegens strijd met het bestemmingsplan had moeten weigeren, hoeft het hoger beroep van de burgemeester niet meer te worden besproken.
1. Is het verlenen van een exploitatievergunning in strijd met het bestemmingsplan?
Nee oordeelt de Afdeling. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de exploitatie door het overgangsrecht uit het bestemmingsplan niet in strijd is met het bestemmingsplan, zodat de burgemeester daarin terecht geen aanleiding heeft gezien om de exploitatievergunning te weigeren. Daarmee komt de Afdeling toe aan de tweede vraag:
2. Is het verlenen van een exploitatievergunning in strijd met de APV en het horecabeleid?
Nee oordeelt de Afdeling. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het verlenen van een exploitatievergunning in strijd is met de APV en het horecabeleid. De burgemeester heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat paragraaf 3.6 van het Horecabeleid kennelijk is bedoeld als beleidskader voor het verlenen van omgevingsvergunningen voor afwijken van het bestemmingsplan. Het ‘Comité’ heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat de aanwezigheid van het café een zodanig negatieve invloed op het woon- en leefklimaat heeft dat de burgemeester de exploitatievergunning op grond van artikel 3.11, tweede lid, van de APV had moeten weigeren. Het enkele feit dat de activiteiten in het café af en toe voor overlast zorgen, zoals blijkt uit constateringen van de toezichthouders, heeft de burgemeester onvoldoende mogen achten om de exploitatievergunning wegens het woon- en leefklimaat niet te verlenen. Hiermee slaagt het betoog van de burgemeester.