Achtergrond
De SlijtersUnie veronderstelde dat de Drank- en Horecawet dit vereiste onderschreef en heeft zodoende de burgemeesters van drie gemeenten verzocht maatregelen te nemen tegen een aantal slijterijen in supermarkten. In deze slijterijen zou, volgens de SlijtersUnie, namelijk niet permanent een leidinggevende aanwezig zijn. De burgemeesters wezen deze verzoeken af met de motivatie dat de inrichting de supermarkt als geheel betreft; niet slechts de slijtlokaliteit. De rechtbank stelde de burgemeesters in alle gevallen in het ongelijk waarop hoger beroep werd ingesteld. De uitspraken van de Afdeling betreffen de gemeenten Sint Oedenrode, Someren en Schijndel.
De inrichting
Artikel 24, eerste lid en onder a, van de Drank- en Horecawet vereist dat er een leidinggevende in de inrichting aanwezig moet zijn zolang deze is geopend voor publiek. De Afdeling beoordeelt dat volgens de wet en wetsgeschiedenis de supermarkt niet tot de inrichting behoort. De inrichting bestaat niet uit het gehele pand, maar slechts uit de daarin gesitueerde besloten ruimten waarin het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend. Andere ruimten kunnen wel tot de inrichting behoren, maar alleen als deze nabij de slijterij liggen en hier direct zicht op bieden. De conclusie volgt dat in een slijtlokaliteit in een supermarkt altijd een leidinggevende aanwezig moet zijn, dan wel in de ruimten die daar in directe zin bijbehoren.
Relativiteit vs. gelijkheid
Een primeur met deze uitspraken is dat hiermee een correctie op het relativiteitsvereiste wordt toegepast: de bepaling tot aanwezigheid van leidinggevenden ziet op volksgezondheid en openbare orde. In beginsel zou de SlijtersUnie – vanuit haar concurrentiebelang – dan ook geen beroep kunnen doen op basis van dit artikel. De anderszins onrechtvaardige ongelijkheid tussen reguliere slijterijen en die bij supermarkten bepaalt in deze echter anders; het belang van het gelijkheidsbeginsel rechtvaardigt in deze specifieke gevallen een correctie op het relativiteitsvereiste.