Feiten
Een gemeente heeft een aanvraag van het café voor een nieuwe exploitatievergunning geweigerd omdat de exploitant mogelijk van slecht levensgedrag was. De burgemeester kan een vergunning weigeren indien dat horecabedrijf het woon- en leefklimaat, de openbare orde of de veiligheid negatief beïnvloedt. Vanwege de criminele antecedenten van de exploitant werd geoordeeld dat er sprake was van slecht levensgedrag en dat dit de openbare orde en veiligheid negatief beïnvloedt. De exploitanten van het café waren het niet eens met dit besluit en wijzen erop dat dit criterium in strijd is met de Dienstenrichtlijn.
Dienstenrichtlijn en Apv
De Dienstenrichtlijn beoogt de vrijheid van vestiging van de dienstverrichter. Het uitgangspunt van de richtlijn is daarom dat de toegang tot en het uitoefenen van een dienstenactiviteit niet afhankelijk wordt gesteld van een vergunningenstelsel. Als er desondanks wel een vergunningenstelsel in het leven wordt geroepen moet dat aan bepaalde voorwaarden voldoen. Vergunningstelsels moeten gebaseerd zijn op criteria die bestuursorganen beletten om hun bevoegdheden op willekeurige wijze uit te oefenen. Artikel 10 van de Dienstenrichtlijn noemt de volgende voorwaarden hiervoor. De criteria zijn: niet-discriminatoir, gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang en evenredig zijn, en moeten daarnaast duidelijk en ondubbelzinnig, objectief, vooraf en openbaar bekendgemaakt, transparant en toegankelijk moet zijn.
In de Apv van de desbetreffende gemeente is niet gespecificeerd wat er precies valt onder slecht levensgedrag en onder welke omstandigheden het levensgedrag van een exploitant aanleiding kan vormen om een vergunning te weigeren. Ook uit de Drank- en Horecawet, waarin is bepaald dat leidinggevenden van horecabedrijven “niet in enig opzicht van slecht levensgedrag” zijn en waarbij in de Apv blijkens jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtrechtspraak Raad van State (hierna: ABRvS) wordt aangesloten, wordt geen nadere omschrijving gegeven.
De voorzieningenrechter bepaalde, nu de weigering van de vergunning volledig gebaseerd is op het slecht levensgedrag van de exploitant van het café, dat dit niet past binnen de bepaling van de Dienstenrichtlijn.
Gevolgen voor de praktijk
Dit is niet de eerste uitspraak waarbij geoordeeld wordt dat het vereiste dat leidinggevenden van een horecabedrijf niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mogen zijn, mogelijk strijdig is met de Dienstenrichtlijn (De rechtbank Midden-Nederland oordeelde hier al eerder over). Een interessante vraag is of de ABRvS (in een bodemzaak) deze lijn volgt. Onlangs bepaalde de ABRvS namelijk nog dat het criterium uit de Drank- en Horecawet dat ziet op het slecht levensgedrag van de exploitant van een horecabedrijf, ondanks het ontbreken van een nadere uitleg van het begrip, niet in strijd is met het legaliteits- en rechtszekerheidsbeginsel en de burgemeester een discretionaire bevoegdheid laat voor het verlenen of weigeren van vergunningen. Omdat er in deze zaak geen beroep is gedaan op de Dienstenrichtlijn blijft het nog de vraag of het criterium houdbaar is. Het blijft dus ook nog de vraag of deze uitspraak gevolgen zal hebben voor de vergunningverlening!