De Alcoholwet bevat voor horecabedrijven twee regimes: commercieel en paracommercieel. Paracommercie is een vaak terugkerend onderwerp bij Bureau Horeca Bijzondere Wetten (BHBW). Zo schreven wij vorig jaar een artikel over aandachtspunten voor vergunningverlening bij paracommerciële instellingen. Artikel 8 lid 5 Alcoholwet1 over de hoeveelheid leidinggevenden van paracommerciële instellingen is zo’n aandachtspunt. Deze bepaling bepaalt dat ten minste twee leidinggevenden van een paracommerciële instelling aan de eisen van artikel 8 Alcoholwet moeten voldoen.
Artikel 8 lid 5 Alcoholwet
In 2013 is artikel 8 lid 5 Alcoholwet voor het laatst inhoudelijk gewijzigd (voorheen: artikel 8 lid 6 Alcoholwet en tot 1 juli 2021 artikel 8 lid 6 Drank- en Horecawet). Vanaf dat jaar is bepaald dat er bij een paracommerciële rechtspersoon slechts twee leidinggevenden hoeven te zijn. Zij dienen dan wel aan alle eisen te voldoen (artikel 8 lid 1 t/m 3 Alcoholwet). Deze eisen zijn een minimumleeftijd van 21 jaar (1), niet in enig opzicht van slecht levensgedrag (2), niet onder curatele staan (3), voldoen aan de eisen ten aanzien zedelijk gedrag (4) en beschikken over voldoende kennis en inzicht met betrekking tot sociale hygiëne (5). Daarnaast is in tegenstelling tot bij commerciele horecabedrijven expliciet bepaald dat deze leidinggevenden niet altijd aanwezig moeten zijn tijdens openingstijden; zelfs niet gedurende de schenktijden. Voor een paracommercieel instelling is het namelijk ook al voldoende als er gedurende de tijden dat er alcoholhoudende drank wordt verstrekt een barvrijwilliger2 aanwezig is die een voorlichtingsinstructie heeft gekregen (artikel 9 en artikel 24, tweede lid Alcoholwet).
De formele leidinggevenden van paracommerciële instellingen hoeven dus niet gedurende openingstijden, nog tijdens de schenktijden aanwezig te zijn, mits de barvrijwilliger er is. Toch blijven leidinggevende formeel verantwoordelijk voor een verantwoorde verstrekking van alcoholhoudende dranken. Wat is ooit bedoeld met deze uitzonderingspositie voor paracommerciële instellingen én waar staat dat? Hiervoor gaan we terug naar 1991.
Introductie van paracommercialisme in alcoholwetgeving
In 1991 werd paracommercie in de Drank- en Horecawet (DHW) geïntroduceerd, best bijzonder, een economisch thema in een hoofdzakelijk volksgezondheidswet. Doel is om bij nieuwe vergunningaanvragen van paracommerciële instellingen te toetsen op oneerlijke mededinging met de reguliere horeca. Daarnaast werd, mede op verzoek van de horecabranche, opgenomen dat bedrijfsleiders en beheerders (voorganger(s) van de term ‘leidinggevenden’) van commerciële en paracommerciële vergunningplichtige bedrijven kennis en inzicht moeten hebben in verantwoorde verstrekking van alcoholhoudende dranken (eerlijk speelveld). Een Verklaring Sociale Hygiëne was hiervoor één van de bewijsstukken. Deze eis was eerder gewaarborgd in de Vestigingswet Bedrijven 1954; een wet die gericht was op het stellen van bekwaamheidseisen voor ondernemers die een bepaald vak uitoefenen om consumenten te beschermen tegen malafide ondernemers.
Introductie uitzonderingspositie voor paracommercie
In 2000 vond wederom een wijziging van de DHW plaats. Zo werden de begrippen bedrijfsleider en beheerder in de wet vervangen door het algemene verzamelbegrip leidinggevende. Aanvankelijk werd nog steeds aan de bestuurders en alle andere leidinggevenden van paracommerciële instellingen de eis gesteld te beschikken over een Verklaring Sociale Hygiëne. Al snel kwam er commentaar over de toepassing en werd er bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) opgekomen voor de sport en hun bestaansrecht die afhankelijk was van vrijwilligers. Ook zou deze ‘eis’ een te grote aanslag zijn op de verenigingsbudgetten. Uiteindelijk is door middel van een amendement deze verplichting dus gewijzigd; slechts twee leidinggevenden behoefden te beschikken over voldoende kennis en inzicht met betrekking tot sociale hygiëne, maar andere leidinggevenden dienden alleen te voldoen aan de andere eisen die de wet aan leidinggevenden stelden. Daarnaast werd toegestaan dat vrijwilligers zelfstandig een bardienst mogen draaien, maar dan moeten die vrijwilligers wel een voorlichtingsinstructie hebben gekregen. Daarnaast werden paracommerciële instellingen verplicht om huisregels3 op te stellen.
Nog een uitzondering
Snel vooruit naar 2008! Destijds werd voorgesteld om te bepalen dat er bij een paracommerciële rechtspersoon in totaal ten minste twee leidinggevenden op de aanvraag werden aangemeld. (Kamerstuk 2008-2009 32022 nr.3). Deze dienen dan wel aan alle eisen te voldoen. Dit was alweer een uitbreiding van de bestaande uitzonderingspositie voor de paracommerciële horeca op dit punt. In de praktijk werd het vaak opgevat als twee is het maximum. Dat is formeel een misvatting.
De meest logische plaats om de bepaling over de twee leidinggevenden onder te brengen was én is artikel 8; daartoe werd in 2013 een zesde lid toegevoegd (vanaf 1 juli 2023 betreft dit het vijfde lid).
Aandachtspunt, de instelling is en blijft verantwoordelijk voor de alcoholverstrekking en moet een weloverwogen besluit nemen wat zij als afdoende nemen van hun verantwoordelijkheid beschouwen. Te beginnen met de vraag vinden we het nodig alcoholhoudende dranken te schenken en zo ja, wanneer en onder welke vorm van kwalitatief goed toezicht. Alcoholverstrekking is een blijvend maatschappelijk vraagstuk en inzichten veranderen. Complex is en blijft het onderwerp wel.
1 Vanaf 1 juli 2023 verandert ‘artikel 8 lid 6 Alcoholwet’ in ‘artikel 8 lid 5 Alcoholwet’, omdat de Alcoholwet wijzigt en artikel 8 lid 5 Alcoholwet vervalt.
2 De natuurlijke persoon die, niet in dienstverband, alcoholhoudende drank verstrekt in een horecalokaliteit in beheer bij een paracommerciële rechtspersoon.
3 Huisregels: ‘een reglement dat waarborgt dat de verstrekking van alcoholhoudende drank in de inrichting vanuit het oogpunt van sociale hygiëne op verantwoorde wijze geschiedt.’