Tegen een uitbreiding van het ‘terras’ bij een padelbaan zou volgens een omwonende handhavend opgetreden moeten worden. Het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) heeft besloten niet handhavend op te treden, maar hier is de omwonende het niet mee eens. In een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 mei 2024 werd hier aandacht aan besteed. In dit artikel bespreken we dan ook deze uitspraak.
Casus
Op een tennispark zijn twee padelbanen aangelegd waarvoor een omgevingsvergunning is verleend. De appelante in deze zaak is een buurvrouw van de padelbaan. Haar achtertuin grenst namelijk aan de padelbanen. Zij heeft diverse handhavingsverzoeken ingediend. Eén van deze handhavingsverzoeken is van 25 mei 2020, waarin zij het college heeft gevraagd handhavend op te treden tegen, voor zover van belang, de uitbreiding van het terras. Het college heeft geweigerd handhavend op te treden, omdat er volgens hen geen sprake is van een overtreding. De buurvrouw is het hier niet mee eens.
Waarom is zij het er niet mee eens?
De buurvrouw betoogt in deze uitspraak dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen sprake is van een uitbreiding van het terras en dat er geen sprake is van een overtreding. Zij voert aan dat de tafels en stoelen bij de padelbanen moeten worden aangemerkt als een uitbreiding van het bestaande terras. Zij wijst er daarbij vervolgens ook op dat niet duidelijk is of de bestaande drank- en horecavergunning wel geldt bij de padelbanen. Zij vraagt zich daarom af of een nieuwe vergunning voor deze uitbreiding van het terras nodig is.
Beoordeling
Uit de stukken blijkt dat op het tennispark een kantine met bijbehorend terras aanwezig is en dat bij de padelbanen tafels en stoelen staan. Ter zitting blijkt dat de buurvrouw vreest dat de tafels en stoelen als terras zullen worden gebruikt, maar dat deze tafels en stoelen nu niet als zodanig worden gebruikt. Ook werd ter zitting een andere partij gehoord. Deze partij heeft op de zitting ook uitdrukkelijk aangegeven dat het niet zijn bedoeling is om daar een terras te realiseren.
Gelet hierop is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat van een uitbreiding van het terras geen sprake is en er alleen al daarom geen sprake is van een overtreding waartegen handhavend kan worden opgetreden.
Daarmee is het hoger beroep ongegrond.