Casus
Aan het college is verzocht omgevingsvergunningen te verlenen voor de uitbreiding van een magazijnruimte en het verbouwen van een woning. Het college heeft de vergunningen niet verleend, omdat het van mening is dat ernstig gevaar bestaat dat de vergunningen mede gebruikt zullen worden om strafbare feiten te plegen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Bibob. Uit het advies van het Landelijk Bureau Bibob (hierna: LBB) is opgenomen dat er twee boetes zijn opgelegd voor het in strijd handelen met de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr). Daarnaast staat in het advies dat een ernstig vermoeden bestaat dat men zich schuldig heeft gemaakt aan het handelen in strijd met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) (in de periode van 2014 tot en met in ieder geval 2016 en op 9 januari 2018). Ten slotte is men ook veroordeeld voor het overtreden van de Wet milieubeheer (in 2012) en bestaat het ernstige vermoeden dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het handelen in strijd met de Wet milieubeheer.
Uitspraak van de rechtbank
“De rechtbank heeft geoordeeld dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat er ernstig gevaar bestaat dat de aangevraagde omgevingsvergunningen mede zullen worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Het college moet daarom binnen zes weken na deze uitspraak een nieuw besluit op de bezwaren nemen”.
Hoger beroep en incidenteel hoger beroep
Het college is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat de besluiten van 14 oktober 2022 beter gemotiveerd moeten worden. Daarnaast is er door de appellanten incidenteel hoger beroep ingesteld omdat zij van mening zijn dat geen sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband en dat de strafbare feiten niet ten grondslag mochten worden gelegd aan de besluitvorming.
Zakelijk samenwerkingsverband beoordeelt door de Afdeling
De Afdeling overweegt, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 20 december 2023, dat voor het aannemen van een zakelijk samenwerkingsverband een zakelijke relatie moet bestaan die is gericht op samenwerking en welke een zeker duurzaam en structureel karakter heeft. “De Afdeling is het eens met wat de rechtbank heeft geoordeeld over het zakelijk samenwerkingsverband en voegt daar het volgende aan toe. Artikel 3, vierde lid, van de Wet Bibob bepaalt dat ook in gevallen waarin indirecte zeggenschap bestaat, de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten”. Geoordeeld wordt dat er hier geen sprake is van directe zeggenschap over de bedrijfsvoering, maar wel indirecte zeggenschap en dat zij dus in relatie staan tot elkaar en de strafbare feiten.
Samenhangcriterium
De Afdeling overweegt dat niet is voldaan aan het samenhangcriterium. Ook overweegt de Afdeling als volgt ten aanzien van de ernst van de feiten:
"Mede gelet op het feit dat er sprake is van grotendeels oude feiten, die met uitzondering van de Awr feiten gering van ernst zijn, is de Afdeling van oordeel dat, ook als deze feiten worden bezien in samenhang, die feiten niet de conclusie kunnen dragen dat sprake is van ernstig gevaar dat de omgevingsvergunningen zullen worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Dat appellanten in het verleden vaker overtredingen hebben gepleegd, laat onverlet dat deze overtredingen onvoldoende ernstig zijn om, ook in samenhang, die conclusie te kunnen rechtvaardigen."
Conclusie Afdeling
"Het voorgaande betekent dat het college de aanvragen voor de omgevingsvergunningen niet mocht weigeren op grond van de Wet Bibob. Het college moet de aanvragen dan ook in behandeling nemen en, als er geen andere wettelijke beletselen zijn, de vergunningen verlenen"