In dit artikel staat een uitspraak 22 mei 2024 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag centraal. In deze zaak was een activiteit gemeld bij de burgemeester maar oordeelde de burgemeester dat het hier een groot risicovol (C-)evenement betrof waarvoor alleen een melding onvoldoende was. Toen de burgemeester dit liet weten, werd door de organisatoren (een vereniging en een horecaondernemer) gesteld dat de activiteit niet onder de vergunningsplicht zou vallen en wilden de organisatoren de activiteit toch door laten gaan. Hierop heeft de burgemeester besloten een preventieve last onder bestuursdwang aan beide organisatoren en een preventieve last onder dwangsom aan alleen de horecaondernemer op te leggen. Is hier sprake van een (C-)evenement en was de burgemeester bevoegd om deze herstelsancties op te leggen? De voorzieningenrechter buigt zich in deze zaak over deze spoedeisende kwestie.
Casus
Een horecaondernemer (met een horecabedrijf en zalencentrum) in Rijswijk heeft op 12 april 2024 een melding gedaan van het door een vereniging georganiseerd besloten evenement in zijn zalencentrum. Het evenement betreft een Eritrees Bevrijdingsfeest, dat op 25 mei 2024 zou moeten plaatsvinden.
De burgemeester heeft op 18 april 2024 meegedeeld dat de melding niet geaccepteerd wordt. Uit de onderbouwing blijkt dat de melding niet geaccepteerd wordt omdat het geen melding betreft maar een middels risicoclassificatie ingeschaald groot ‘C-evenement’: ‘een evenement met een hoog risico op verstoringen van de openbare orde’. Het beoordelen van zo’n ‘C-evenement’ bedraagt (vanwege de grootte en complexiteit) in deze gemeente 12 weken en ook missen er nog stukken voor de beoordeling (o.a. het veiligheidsplan), die noodzakelijk zijn bij een ‘C-evenement’, vermeld de uitspraak. Doordat er daarnaast ernstige wanordelijkheden waren bij eerdere Eritrese activiteiten in diverse binnen- en buitenlandse steden, zou deze viering ‘een activiteit met een hoog risico op (herhaling van) een ernstige verstoring van de openbare orde en veiligheid vormen’, zo oordeelde de burgemeester. De burgemeester vraagt de horecaondernemer daarom ‘uiterlijk 3 mei 2024 te bevestigen dat het feest geannuleerd wordt’.
Op 18 april 2024 heeft de organiserende vereniging per emailbericht bij de burgemeester aangegeven dat zij geen meldingsplicht heeft en dat zij het recht heeft op vergaderen en betogen. Daarnaast geven zij aan dat de dreiging minder is doordat een deel van de relschoppers die betrokken waren bij de eerdere wanordelijkheden in Den Haag vastzitten en ook kan de burgemeester naar hun oordeel ook ‘gepaste maatregelen nemen tegen eventuele relschoppers’. De vereniging verwacht dat de politie inmiddels een beter beeld heeft van de onruststokers en adequaat kan handelen.
Naast de organiserende vereniging reageert ook de horecaondernemer vervolgens per brief op de burgemeester dat geen aanleiding wordt gezien om het bevrijdingsfeest te annuleren. De viering is geen evenement (overeenkomstig de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV)), omdat deze onder de Wet openbare manifestaties (WOM) valt en uitgezonderd zijn van artikel 2:24, eerste lid, aanhef en onder e van de APV, zo stellen zij.
De uitspraak geeft vervolgens aan dat op 8 mei 2024 een advies van de politie is uitgebracht aan de burgemeester (waarschijnlijk opgevraagd door de burgemeester ter onderbouwing, overweging en afstemming met de politie, al blijkt dit niet uit de uitspraak). De politie acht, gelet op gebeurtenissen bij Eritrese bijeenkomsten in binnen- en buitenland, het risico op verstoring van de openbare orde zeer hoog. Ook stellen zij in hun advies dat het meldingsformulier te summier is ingevuld en niet blijkt welke artiesten en/of politieke ambtsdragers bij het feest aanwezig zullen zijn, hetgeen (bij bepaalde aanwezigheid en/of combinaties) een verhoogd risico met zich mee kan brengen. De politie acht het te verwachten dat tegenstanders (van het evenement) de confrontatie zullen aangaan met bezoekers van het feest en met de politie, zo staat ook aangegeven. Door de onvoorspelbaarheid, het mogelijk gebruik van wapens en excessief geweld en de korte voorbereidingstijd, kunnen wanordelijkheden niet zonder meer worden voorkomen door de aanwezigheid van de politie. Het advies wordt afgesloten met dat er voor zo’n evenement ‘een zeer forse capaciteitsinzet van de politie nodig is’, (welke zij binnen dit korte tijdsbestek niet meer kunnen mobiliseren).
Op 8 mei delen de organiserende vereniging en de horecaondernemer het programma van de bijeenkomst en overige informatie met de burgemeester (waaruit blijkt dat het bevrijdingsfeest doorgang zal vinden). Daarna, op 14 mei 2024, heeft de burgemeester besloten de organiserende vereniging een preventieve last onder bestuursdwang op te leggen om het evenement van 25 mei 2024 te annuleren. Eveneens op 14 mei 2023 heeft de burgemeester besloten de horecaondernemer zowel een preventie last onder bestuursdwang als een preventieve last onder dwangsom op te leggen. De organiserende vereniging en de horecaondernemer hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt en hebben verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Is er sprake van een evenement?
De voorzieningenrechter beoordeelt, alles overwegende, in deze zaak of er sprake is van een evenement. Alles overziend is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester, met de informatie die hem ter beschikking stond, terecht heeft geoordeeld dat de geplande activiteit als een evenement (overeenkomstig de definitie uit de APV) moet worden gezien, waarvoor een vergunning nodig is. Dit is gebaseerd op:
1. De beoordeling in voorgaande jaren, waarbij geoordeeld is dat dit een (C-) evenement betreft;
De jaarlijkse viering van de Eritrese bevrijding, die al minstens tien achtereenvolgende jaren plaatsvindt, is in voorgaande jaren als ook als evenement beschouwd waarvoor een evenementenvergunning is aangevraagd, behorend tot de categorie C (activiteiten met een hoog risico), waarvoor telkens een evenementenvergunning is aangevraagd. De voorzieningenrechter volgt het standpunt van de burgemeester dat niet aannemelijk is dat deze editie anders moet worden gezien dan voorgaande jaren. Ondanks dat duidelijk was geworden bij recent verleende exploitatievergunning van de horecaondernemer dat een nieuw editie van het evenement anders moest worden aangepakt, valt volgens de voorzieningenrechter uit de melding niet af te leiden dat er zowel een andere invulling van het evenement was bedacht als dat de aanvrager anders dan voorheen geen vergunning nodig zou hebben. Indien er wel een andere invulling zou zijn geweest van het evenement of men echt van oordeel was dat voorgaande jaren ten onrechte een evenementenvergunning is aangevraagd, had de organisator de burgemeester daarvan (vroeg)tijdig en op een transparante wijze daarvan moeten informeren, zo oordeelt de voorzieningenrechter.
2. De informatie uit de melding en de activiteiten tijdens de bijeenkomst;
De burgemeester heeft in dit geval de melding als uitgangspunt mogen nemen en daarbij in aanmerking mogen nemen dat een herdenking, zoals dit bevrijdingsfeest, in beginsel ook als evenement gedefinieerd is in de APV. Verder is van belang dat een viering met muziek van een liveband en dans is aangekondigd, alsmede een toneelstuk, gedichten, en het nuttigen van traditionele gerechten. Dit zijn activiteiten die als verrichting van vermaak, dus als evenement, mochten worden beschouwd (overeenkomstig de definitie van de APV). Ook hetgeen bekend was over de eerdere edities van het feest mocht daarbij door de burgemeester worden betrokken, stelt de voorzieningenrechter.
3. Het aantal bezoekers en de vorm;
Het grote aantal bezoekers dat wordt verwacht in combinatie met het feit dat er geen sprake is van een formele inschrijving (zoals bij een congres), maar van kaartverkoop aan leden van verschillende verenigingen, past meer bij een evenement dan bij een besloten vergadering. Ook is de wijze waarop de lijsten met genodigden tot stand zijn gekomen niet onderbouwd en is niet duidelijk is dat ervan kan worden uitgegaan dat de bijeenkomst beperkt blijft tot 700-900 bezoekers.
Uit het voorgaande in combinatie met het advies van de politie van 8 mei 2024 volgt dat voor deze bijeenkomst tijdig een aanvraag om een evenementenvergunning (categorie C) met een bijbehorend veiligheidsplan moest worden ingediend, stelt de voorzieningenrechter. Met zoveel bezoekers en de door de politie ingeschatte risico’s volstaat een melding buiten de geldende termijn niet en deze kan dan ook niet gelijk worden gesteld met een aanvraag.
Bevoegdheid van burgemeester om een preventieve last onder bestuursdwang op te leggen
Vervolgens beoordeelt de voorzieningenrechter of de burgemeester bevoegd is om handhavend op te treden, middels een last onder bestuursdwang. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat de burgemeester inderdaad bevoegd was om een last onder bestuursdwang aan zowel de organiserende vereniging als de horecaondernemer op te leggen en dus van deze bevoegdheid gebruik heeft mogen maken. De gevolgen van deze besluiten zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onevenredig met de daarmee te dienen doelen.
Zoals de uitspraak ook toelicht kan preventief een herstelsanctie worden opgelegd ‘zodra het gevaar dreigt dat er een overtreding plaats zal vinden’. Aangezien uit hetgeen de organiserende vereniging en de horecaondernemer hebben meegedeeld kan worden afgeleid dat zij voornemens zijn de activiteit door te laten gaan dreigt er een overtreding plaats te vinden, wordt gesteld. De voorzieningenrechter heeft de belangen afgewogen en komt tot het oordeel dat de burgemeester in redelijkheid het belang om de openbare orde en veiligheid te waarborgen zwaarder heeft laten wegen, dan de negatieve gevolgen van het niet doorgaan van dit evenement voor de organiserende vereniging en de horecaondernemer. Hierbij is van belang, volgens de voorzieningenrechter, dat de aanvragers deze situatie hadden kunnen voorkomen door tijdig een complete aanvraag in te dienen.
Maar is de gemeente bevoegd om naast een preventieve last onder bestuursdwang ook een last onder dwangsom op te leggen?
Aan de horecaondernemer is naast de preventieve last onder bestuursdwang ook een preventieve last onder dwangsom opgelegd. De voorzieningenrechter overweegt dat de beide herstelsancties zijn opgelegd vanwege dezelfde feiten[1]. Met beide lasten wordt namelijk geprobeerd te voorkomen dat het evenement doorgang vindt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat met de aan de organiserende vereniging en de horecaondernemer opgelegde lasten onder bestuursdwang de belangen van de burgemeester voldoende zijn gediend. Om die reden bestaat aanleiding de last onder dwangsom opgelegd aan de horecaondernemer te schorsen.
Conclusie: de beslissing van de voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter wijst het verzoek van zowel de organiserende vereniging als de horecaondernemer om een voorlopige voorziening op de preventieve last onder bestuursdwang af. De burgemeester was bevoegd deze preventieve last onder bestuursdwang aan beide op te leggen.
Het verzoek om een voorlopige voorziening op de preventie last onder dwangsom van de horecaondernemer wordt toegewezen in die zin dat het besluit in zoverre wordt geschorst tot de beslissing op bezwaar.
[1] Artikel 5:6 Algemene wet bestuursrecht: ‘het bestuursorgaan legt geen herstelsanctie op zolang een andere wegens dezelfde overtreding opgelegde herstelsanctie van kracht is.’