Beschrijving openbare inrichting en paracommerciële rechtspersonen
In de meeste APV's wordt de term openbare inrichting in plaats van horecabedrijf gebruikt. De achterliggende gedachte van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) is dat deze keuze tot meer duidelijkheid leidt. De Drank- en Horecawet hanteert ook de term "horecabedrijf". Volgens deze wet gaat het bij een horecabedrijf in ieder geval over bedrijven waar bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank wordt verstrekt voor gebruik ter plaatse. Dit wordt ook wel aangeduid als de zogenaamde 'natte horeca'. Voorbeelden zijn cafés, discotheken, hotels, restaurants en paracommerciële rechtspersonen (zoals sport- en muziekverenigingen met een drank- en horecavergunning). De APV gaat daarentegen ook over de horecabedrijven waar geen alcoholhoudende drank wordt verstrekt. Deze bedrijven worden ook wel aangeduid als de zogenaamde 'droge horeca': Voorbeelden zijn tearooms, lunchrooms, snackbars, cafetaria's (niet allemaal), buurthuizen, maar ook coffeeshops.
De Drank- en Horecawet definieert een paracommerciële rechtspersoon als volgt: "een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richt op de exploitatie in eigen beheer van een horecabedrijf".
Voorbeelden van paracommerciële rechtspersonen zijn sportverenigingen, kerken, muziekverenigingen en wijkcentra met een drank- en horecavergunning, mist de uitbater voldoet aan bovenstaande definitie.
Doelstellingen exploitatievergunning
In veel gemeenten is een exploitatievergunning ingevoerd om de openbare orde en veiligheid in en rondom de horeca beter en efficiënter te kunnen waarborgen en regelen. In die gevallen is voor de exploitatie van een openbare inrichting een exploitatievergunning nodig. De exploitatievergunning heeft als doelstellingen de openbare orde en veiligheid te beschermen en het woon- en leefklimaat in de omgeving van een openbare inrichting te waarborgen.
Doelstellingen drank- en horecavergunning
Het belangrijkste motief voor de drank- en horecavergunning is de volksgezondheid. Naast dit motief is het tegengaan van alcoholgerelateerde openbare orde verstoringen een belangrijke aanvullende doelstelling. Voor drank- en horecavergunningen van paracommerciële rechtspersonen is daarnaast het voorkomen van oneerlijke mededinging ook een belangrijk motief.
Kijkend naar de doelstellingen van de exploitatie- en de drank- en horecavergunning, kan men concluderen dat er ten aanzien van het (motief) voorkomen van openbare orde verstoringen sprake is van een gedeeltelijke overlap. Zij het wel dat het bij de drank- en horecavergunning altijd om een alcoholgerelateerde openbare orde verstoring moet gaan.
Dienstenwet en de noodzaak exploitatievergunning
Veel gemeenten zijn van mening dat de exploitatievergunning noodzakelijk is voor het handhaven van de openbare orde en veiligheid en / of het voorkomen van aantastingen van het woon- en leefklimaat. De beslissing om met een exploitatievergunning te werken / de exploitatievergunning te handhaven, moet wel een bewuste en beargumenteerde keuze van de gemeenteraad zijn. De Europese Dienstenrichtlijn (omgezet in de Dienstenwet) eist namelijk dat een vergunningstelsel niet discriminatoir mag zijn en, noodzakelijk en proportioneel is. Deze richtlijn is ook van toepassing op horeca. Het exploiteren van een openbare inrichting wordt ook aangemerkt als het verrichten van een dienst aan een klant. Voor wat betreft de noodzakelijkheid moet een gemeenteraad afwegen of er dwingende redenen van algemeen belang zijn die een exploitatievergunningstelsel rechtvaardigen. Openbare orde-, openbare veiligheids- en volksgezondheidsmotieven zijn voorbeelden van dwingende redenen van algemeen belang.
Afschaffing exploitatievergunning voor paracommerciële rechtspersonen?
Gemeenteraden hebben de mogelijkheid om te bepalen of en voor welke openbare inrichtingen een exploitatievergunning noodzakelijk is en kunnen dat uiteraard bijstellen. Veel gemeenten met een exploitatievergunningstelsel hebben, op basis van de VNG-modelverordening, bepaald dat openbare inrichtingen in een museum, een zorginstelling, een bibliotheek en een bedrijfskantine- of restaurant vrijgesteld zijn van de exploitatievergunning.
Ten aanzien van paracommerciële rechtspersonen kan mogelijk gesteld worden dat de exploitatievergunning, gelet op de Dienstenrichtlijn, niet noodzakelijk is voor het handhaven van de openbare orde. De Drank- en Horecawet biedt namelijk ook mogelijkheden om de openbare orde te handhaven. Hierboven is reeds beschreven dat de Drank- en Horecawet (drank- en horecavergunning) ook het motief heeft om alcoholgerelateerde openbare orde verstoringen aan te pakken. Ook kan de discussie gevoerd worden of er ten aanzien van paracommerciële rechtspersonen daadwerkelijk sprake is van (mogelijke) openbare orde verstoringen in algemene zin. Bij excessen in relatie tot het gebruik van alcohol kan de drank- en horecavergunning geschorst en indien nodig ingetrokken worden of andere passende bestuursrechtelijke maatregelen worden genomen Tot slot kan gesteld worden dat handhaving van overlast ook mogelijk is via algemene regels in de APV, de Gemeentewet en bestaande wet- en regelgeving op het gebied van bestemmingsplannen, milieu (zoals het Activiteitenbesluit), parkeren en criminele activiteiten (zoals de Wet Bibob) en dat een exploitatievergunningstelstel derhalve niet noodzakelijk is.