Casus
De burgemeester van Dordrecht concludeert dat een twee leidinggevenden niet meer voldoen aan de eis dat leidinggevenden niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mogen zijn. Als dominostenen vallen daarna de verschillende vergunningen voor deze inrichting ‘om’. De burgemeester trekt na deze constatering namelijk de drank- en horecavergunning, de aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten en de exploitatievergunning in. Ook weigert hij de aanvraag voor een terrasvergunning. De grondslag voor het intrekken van de verschillende vergunningen en het afwegingskader is daarbij wel anders. Dit wordt in deze uitspraak mooi weergegeven.
Intrekken drank- en horecavergunning
Na de conclusie dat niet wordt voldaan aan de eis dat een leidinggevende niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is, moet de burgemeester op grond van artikel 31, eerste lid onder d en artikel 8, eerste lid onder b van de Drank- en Horecawet, de drank- en horecavergunning intrekken. Dit blijkt uit de tekst van het artikel.
Intrekken vergunning Wet op de kansspelen
Na het intrekken van de drank- en horecavergunning moet de burgemeester ook de aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten intrekken. Dit volgt uit de bewoordingen van artikel 30f,eerste lid onder b van de Wet op de kansspelen. Er is geen drank- en horecavergunning meer.
Intrekken exploitatievergunning
De Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) van Dordrecht geeft de burgemeester een keuze betreffende de exploitatievergunning. De burgemeester kan deze intrekken. De burgemeester maakt hier overeenkomstig het handhavingsbeleid gebruik van. Aangezien de burgemeester hier beleidsruimte heeft, heeft de rechtbank getoetst of de burgemeester hier in redelijkheid gebruik van mocht maken. De rechtbank toetst daarbij of er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan de burgemeester van zijn beleid had moeten afwijken. Nu de terrasvergunning in dit geval deel uitmaakt van de exploitatievergunning, is de rechtbank van oordeel dat deze terecht is geweigerd.
De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank.
Slecht levensgedrag
Na deze meer juridische beschouwing komen we bij het meer inhoudelijke vraagpunt, de figuurlijke eerste dominosteen: wanneer voldoet een leidinggevende niet meer aan de eis dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mag zijn?
Uit eerdere uitspraken blijkt al dat de burgemeester bij deze beoordeling veel verschillende soorten gedragingen mag betrekken. De Afdeling geeft in deze uitspraken als overweging: bij of krachtens de Drank- en Horecawet is geen nadere omschrijving gegeven van de eis dat leidinggevenden niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mogen zijn. Derhalve zijn geen beperkingen gesteld aan de feiten of omstandigheden die bij de beoordeling van het levensgedrag mogen worden betrokken. Zie bijvoorbeeld deze uitspraak.
In de onderhavige uitspraak ontbreekt deze overweging overigens. Wel blijkt dat de Afdeling nog steeds van mening is dat alle feiten of omstandigheden bij de beoordeling van het levensgedrag mogen worden betrokken. Wat waren deze omstandigheden hier?
De leidinggevende had in 2014 de Wegenverkeerswet 1994 overtreden en is veroordeeld wegens rijden zonder geldig rijbewijs. Ook wordt hij in een bestuurlijke rapportage gerelateerd aan illegaal gokken. Bovendien was het café verschillende keren na sluitingstijd nog geopend, er zijn diverse geluidsovertredingen geconstateerd, er hebben verschillende geweldsincidenten plaatsgevonden en er waren verschillende keren geen leidinggevenden in het café aanwezig. De Afdeling vindt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de burgemeester uit de voorgaande feiten en omstandigheden mocht concluderen dat appellant niet voldoet aan de eis dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mocht zijn.
Conclusie
De conclusie is dat als de feiten er aanleiding toe geven, het voor de burgemeester juridisch niet heel moeilijk is op te treden. Het optreden moet dan natuurlijk wel op een juridisch zorgvuldige wijze gebeuren. Daar ontbrak het in onderhavige casus niet aan.