Algemene Plaatselijke Verordening
Het college van Burgemeester en Wethouders kan een bepaald gebied aanwijzen waarin het verboden is alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flesjes en blikjes met dergelijke drank bij zich te hebben op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV).
Voorbeeld APV
De VNG heeft onder artikel 2:48 Verboden drankgebruik, de volgende tekst opgenomen in de model APV:
- Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.
- Het verbod is niet van toepassing op:
a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet; en
b. een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet .
Aangewezen gebied
Er moet een duidelijk omschreven gebied aangewezen worden. Het is dus niet mogelijk om het gehele grondgebied van een gemeente aan te wijzen. Het kan bijvoorbeeld gaan om het uitgaansgebied in het centrum of een park of plein waar regelmatig overlast veroorzaakt wordt. Het verbod geldt uiteraard niet voor terrassen die deel uitmaken van een horecabedrijf, of voor een evenement of activiteit waarbij op grond van artikel 35 van de Drank- en Horecawet toestemming is verleend om ter plaatse zwak-alcoholhoudende drank te verstrekken.
Conclusie
Er moet een concrete aanleiding zijn waarom een bepaald gebied aangewezen moet worden. Een gebied kan worden aangewezen als gerechtvaardigde vrees bestaat voor aantasting van de openbare orde, of de openbare orde al is aangetast. Als dat geldt voor het hele grondgebied van de gemeente is het stadium van hinderlijk drankgebruik allang gepasseerd en heeft de burgemeester zijn noodbevoegdheden uit de Gemeentewet nodig.
Daarnaast zou het college bij een algemeen verbod elk alcoholgebruik op de openbare weg ook van goedwillende personen, verbieden. Daarmee zou er geen evenredigheid meer zijn tussen middel en doel. Dit zou in strijd zijn met artikel 3:4, van de Algemene Wet Bestuursrecht (hierna: Awb). In de Awb wordt namelijk gesteld dat het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afweegt en dat deze belangen niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Dit geldt ook voor een verbod om onaangebroken flesjes en blikjes bij zich te hebben waar wij met enige regelmaat vragen over krijgen. Het gaat de autonome verordenende bevoegdheid van de gemeenteraad te boven om te bepalen dat het verboden is ongeopende flesjes alcoholhoudende drank bij zich te dragen.