Achtergrond
Bij besluit van 20 oktober 2015 heeft de burgemeester een drank- en horecavergunning verleend aan een rechtspersoon in de vorm van een besloten vennootschap (hierna: vergunninghouder). Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar ingediend welke ongegrond is verklaard. In beroep heeft zij aangevoerd dat er sprake is van een (te) nauwe verbondenheid tussen Stichting Harmoniekwartier (hierna: de Stichting) en de vergunninghouder.
Beroep & verweer
Naar de mening van eiseres exploiteert de Stichting een commercieel (regulier) horecabedrijf onder de vlag van een B.V., terwijl er feitelijk sprake is van een paracommerciële rechtspersoon. Voor een paracommerciële rechtspersoon gelden andere bevoegdheden en regels met betrekking tot onder andere alcoholverstrekking en de openingstijden, die zijn vastgelegd in een gemeentelijke verordening. Door het oprichten van de B.V. wordt de Stichting nu een ruimere exploitatiemogelijkheid geboden, die indruist tegen de regels ter voorkoming van oneerlijke mededinging (oneerlijke concurrentie). De drank- en horecavergunning zou dan ook in strijd zijn met de Drank- en Horecawet. Eiseres stelt zich op het standpunt dat een paracommercieële vergunning conform artikel 4 van de Drank- en Horecawet verleend had moeten worden. Met andere woorden dat de aangevraagde vergunning op grond van artikel 27, eerste lid, sub b, van de Drank- en Horecawet had moeten worden geweigerd. Volgens verweerder is de B.V. is opgericht als zelfstandige entiteit om de horeca in het pand te exploiteren. De B.V. heeft een eigen begroting en is verantwoordelijk voor de inkoop en beheer van de totale horecavoorraad. Verweerder is dan ook van mening dat hiermee geen sprake is van een schijnconstructie.
Overwegingen
De rechtbank stelt vast dat uit het uittreksel van de kamer van koophandel blijkt dat de B.V. als activiteit het exploiteren van horecagelegenheden heeft. De Stichting heeft als activiteit "het (doen) in stand houden en het (doen) exploiteren van het centrum voor popcultuur "het Harmoniekwartier" in Leeuwarden, en het daarmee – in samenwerking met anderen – bieden van een verbindende en inspirerende plek waar popliefhebbers, culturele organisaties, individuele kunstbeoefenaars, onderwijs en publiek elkaar ontmoeten om te leren, te experimenteren en om een popcultuur te beleven." Hoewel de rechtbank erkent dat er sprake is van een nauwe samenwerking tussen beide rechtspersonen is het de rechtbank niet gebleken dat de B.V. om die reden als een paracommerciële rechtspersoon moeten worden aangemerkt. Het is de rechtbank voldoende gebleken dat er werknemers in dienst zijn van de vergunninghouder met toepassing van de horeca-cao, die bovendien worden aangestuurd door een eigen leiding. Daarnaast vindt de rechtbank dat niet vast is komen te staan dat de vergunninghouder gebruik maakt van vrijwilligers die de horeca-activiteiten verrichten.
Eiseres betoogt dat subsidie is ontvangen door de Stichting, waarvan door de vergunninghouder gebruik wordt gemaakt bij de exploitatie. Verweerder verklaart dat de Stichting een aanloopkostensubsidie heeft gekregen en tevens de opdracht heeft gekregen om een B.V. op te richten. Na de oprichting van de B.V. zijn twee geldstromen ontstaan. De vergunninghouder exploiteert het horecabedrijf. Aan deze exploitatie is geen subsidie verbonden. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt dan ook niet dat subsidiegelden, die zijn toegekend aan de Stichting, worden betrokken bij de exploitatie van het horecabedrijf van vergunninghouder. Dit maakt evenmin dat er sprake is van een rechtspersoon die naar zijn aard paracommercieel is. Tot slot blijkt ook niet dat de vergunninghouder geen marktconforme prijzen hanteert.
Oordeel
De rechtbank is van oordeel dat deze constructie niet strijdig is met de bepalingen van de Drank- en Horecawet. Gelet op het feit dat de aanvraag om een Drank- en Horecawetvergunning is ingediend door de B.V. is gelet hierop artikel 4 van de Drank- en Horecawet niet van toepassing.
Een besloten vennootschap is per definitie geen paracommerciële rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 Drank- en Horecawet. De beroepsgrond van eiseres faalt derhalve.