Achtergrond
De eiser van het beroep (hierna: de ondernemer) heeft een drank- en horecavergunning en exploitatievergunning aangevraagd bij de burgemeester van de gemeente Den Helder (hierna: de burgemeester). Uit controles is gebleken dat er twee (Chinees ogende) personen overnachtten en onrechtmatig bouwwerkzaamheden aan het verrichten waren. Naar aanleiding hiervan heeft de burgemeester de gevraagde vergunningen geweigerd; de ondernemer zou niet voldoen aan de voorwaarde dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mag zijn. De hiertegen ingediende bezwaren zijn ongegrond verklaard, waarop dit beroep bij de rechtbank volgt.
Het beroep
De tewerkstelling van deze personen is in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Uit onderzoek van o.a. het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ministerie van SZW) blijkt dat de twee personen wél rechtmatig mogen verblijven in Nederland, omdat zij in het bezit zijn van een geldig verblijfswijs voor Italië. Maar voor het verrichten van de werkzaamheden is een tewerkstellingsvergunning nodig op de grond van de Wav. Deze vergunning is niet aangevraagd.
De ondernemer stelt dat hij geen overtreding heeft begaan; de twee personen hebben hand- en spandiensten verricht, maar de ondernemer zou geen opdrachtgever zijn geweest. Uit jurisprudentie blijkt dat de aard, omvang en duur van de werkzaamheden niet zonder meer bepalend zijn voor de vraag of een tewerkstellingsvergunning nodig is. Ook voor het laten verrichten van een vriendendienst is deze vergunning vereist (ECLI:NL:RVS:2008:BD6132).
Het Ministerie van SZW heeft de ondernemer aangemerkt als overtreder van de Wav en hiervoor een bestuurlijke boete opgelegd. Omdat de ondernemer hiertegen bezwaar heeft ingediend, is dit besluit niet onherroepelijk. Daarentegen heeft de ondernemer aangegeven de onderhavige beroepszaak niet aan te willen houden in afwachting van de procedure bij het Ministerie van SZW. Gelet hierop mocht de burgemeester ervan uitgaan dat de ondernemer de Wav heeft overtreden.
De ondernemer stelt ook dat dit alsnog niet had kunnen leiden tot de conclusie dat hij in enig opzicht van slecht levensgedrag is. De burgemeester heeft geen beleid op grond waarvan hij beredeneert dat hier sprake van zou zijn. Dit zou in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel en leidt tot willekeur. De rechtbank volgt deze stelling niet, met verwijzing naar jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2019:3182). De burgemeester is niet verplicht beleid vast te stellen over wat hij onder slecht levensgedrag verstaat. En het ontbreken van beleid leidt niet tot de conclusie dat de deur openstaat voor willekeurig handelen. Uit jurisprudentie volgt verder dat er geen beperkingen zijn gesteld aan de feiten of omstandigheden, die bij de beoordeling van het slechte levensgedrag mogen worden betrokken.
De ondernemer stelt dat, als er al sprake is van enig opzicht van slecht levensgedrag, dit niet kan leiden tot een weigering van de vergunningen. Er zou moeten worden beoordeeld of een weigering een proportionele sanctie is en of niet kon worden volstaan met een waarschuwing. De rechtbank stelt hierop vast dat een weigering niet is aan te merken als een bestuurlijke sanctie. Daarnaast biedt de eis van het levensgedrag geen ruimte de proportionaliteit te beoordelen (zie o.a. artikel 8, eerste lid en onder a, van de Drank- en Horecawet). Het beroep is ongegrond.