Wat is het geval?
Een huurder woont in een huis van een woningcorporatie. Huurder en verhuurder zijn Algemene Huurvoorwaarden overeengekomen waarin onder andere staat vermeld dat er geen overlast en hinder veroorzaakt mag worden door huurder en dat er een zero tolerance geldt ten aanzien van het verhandelen en produceren van (hard) drugs of andere verboden middelen. Handelen in strijd met dit verbod is dermate ernstig dat dit de ontbinding en ontruiming van het gehuurde op de kortst mogelijke termijn rechtvaardigt.
In dit huis zijn vervolgens toch drugs gerelateerde zaken aangetroffen. Dit betreft 5,69 gram cocaïne en daarnaast een weegschaal, een tas vol sealzakjes, twee potten versnijdingsmiddel, een boterhamzakje met een brok vermoedelijke cocaïne en een blender met poederresten.
In verband met deze aangetroffen zaken heeft de woningcorporatie de huurder gevraagd de huurovereenkomst vrijwillig op te zeggen. De huurder verweert zich omdat hij door de strafrechter voor de handel in drugs is vrijgesproken. Daarnaast geeft hij aan dat de aangetroffen goederen en cocaïne enkel voor eigen gebruik is.
Beoordeling door voorzieningenrechter
De voorzieningen rechter oordeelt dat er voldoende spoedeisend belang is voor de verhuurder en dat er gelet op de feiten en omstandigheden sprake is van een tekortkoming in de nakoming. Daarnaast overweegt hij dat het vrijspreken van de huurder wegens het ontbreken van wettig en overtuigend verkregen bewijs er niet aan in de weg staat dat de voorzieningenrechter op basis van de in het kort geding aannemelijk geworden feiten en omstandigheden tot een eigen oordeel komt over de vraag of die feiten en omstandigheden kunnen leiden tot toewijzing van de daarop gebaseerde vorderingen. Omdat de huurder is vrijgesproken van het aanwezig hebben van cocaïne kan de burgerlijke rechter bij die beoordeling niet terugvallen op het in art. 161 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gegeven voorschrift. Dit voorschrift houdt in dat een onherroepelijk, op tegenspraak gewezen vonnis van de strafrechter, waarbij is bewezenverklaard dat iemand een feit heeft begaan, dwingend bewijs oplevert van dat feit. Bij gebreke van een dergelijke bewezenverklaring dient de burgerlijke rechter dus zelfstandig vast te stellen of de aan de vorderingen ten grondslag gestelde feiten (de aanwezigheid van een handelshoeveelheid cocaïne in combinatie met attributen die ten behoeve van de handel plegen te worden gebruikt) zijn komen vast te staan respectievelijk, in kort geding, voldoende aannemelijk zijn geworden. In die beoordeling komt aan het vrijsprekend vonnis van de strafrechter geen enkele betekenis toe.
Dat er sprake zou zijn van eigen gebruik daar gaat de voorzieningenrechter niet in mee gezien onder andere de professionele apparatuur. Alles wat de voorzieningenrechter heeft overwogen leidt ertoe dat de huurder de woning zal moeten ontruimen en hier 14 dagen de tijd voor heeft.