In een eetcafé in Tilburg werd door de politie vermoed dat er drugs gebruikt en gedeald zou worden. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en de beleidsregels artikel 13b Opiumwet (Damoclesbeleid) heeft de burgemeester vervolgens op 5 juli 2019 gelast het pand te sluiten voor de duur van twaalf maanden. Hiertegen is bezwaar gemaakt waarna de burgemeester het bezwaar ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat er niet aannemelijk is gemaakt dat de drugs voor eigen gebruik waren. Volgens de rechtbank heeft de burgemeester niet aannemelijk gemaakt dat een relatie tussen de drugs en het eetcafé bestond. De rechtbank heeft de burgemeester opgedragen om binnen zes weken met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen.
In dit artikel bespreken wij de uitspraak van de Raad van State van 15 december 2021. De burgemeester betoogt namelijk dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij onvoldoende heeft gemotiveerd dat een verband bestaat tussen de drugs en het eetcafé.
Beoordeling
Bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, is in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking (ECLI:NL:RVS:2017:3339).
Een bestuursorgaan mag, ook al moet hij een zorgvuldig overwogen besluit nemen, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een proces-verbaal, voor zover deze bevindingen eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Er zijn meerdere meldingen ontvangen dat er in het café gehandeld zou worden in drugs, alleen zijn de hierop volgende bestuurlijke rapportages en processen-verbaal niet geverifieerd/onderzocht. Dat er een inval gedaan zou worden door de politie was de burgemeester niet op de hoogte gesteld. Na de inval werden er weer MMA-meldingen gedaan, echter, ook deze waren enkel op vermoedens gebaseerd en niet geverifieerd. De burgemeester heeft deze vermoedens ook niet verder geconcretiseerd.
Ook andere waarnemingen zeggen niets over de relatie tussen de bij de inval gevonden drugs en het eetcafé. Op de dag dat het eetcafé is doorzocht zouden volgens de bestuurlijke rapportage agenten getuige zijn geweest van een drugsdeal voor de deur van het eetcafé, maar heel concreet beschrijft het proces-verbaal van die observatie dat niet. Ook andere verklaringen van buurtbewoners waren onvoldoende concreet.
Verder is één enkele observatie dat een bezoeker van het eetcafé kortstondig buiten die gelegenheid vermoedelijk drugs zou hebben verhandeld onvoldoende om aan te nemen dat een relatie bestaat tussen de aangetroffen drugs en de horecagelegenheid.
Dat er tijdens de doorzoeking personen in de horecagelegenheid aanwezig waren die antecedenten hebben met betrekking tot de Opiumwet is ook niet genoeg om aan te nemen dat er een relatie is tussen de drugs en het eetcafé.
Conclusie
De conclusie is dat de burgemeester de sluiting van het eetcafé niet zonder meer op de bestuurlijke rapportage van 25 juli 2019 kon baseren omdat er aannemelijk is gemaakt dat daaruit niet volgt dat er een verband bestaat tussen de drugs en het pand waarin ze zijn aangetroffen. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.