In mei 2022 publiceerde wij een artikel dat als titel had ‘Motiveren kun je leren (over weigeren op basis van slecht levensgedrag)’. Als vervolg hierop publiceerde wij in juni 2022 weer een artikel over waar deze uitspraak toe geleid heeft (deel 2). Daarop volgde deel 3 in de reeks ‘Motiveren kun je leren’, want ook in augustus 2022 volgde er weer een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in dit kader.
Duidelijk blijkt dat goed motiveren waarom een vergunningsaanvraag geweigerd wordt op basis van slecht levensgedrag nog helemaal niet zo gemakkelijk is. Daarom volgt in dit laatste artikel (deel 4) uit de reeks ‘Motiveren kun je leren’ een concreet overzicht van punten die belangrijk zijn gebleken in de voorgaande uitspraken.
Feiten en omstandigheden in relatie tot het horecabedrijf
Dat in de Alcoholwet in artikel 8 lid 1 onder b is opgenomen dat een leidinggevende niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mag zijn, dient ervoor om het belang van de veiligheid, de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf te waarborgen. De burgemeester heeft bij de invulling van dit vereiste enige beoordelingsruimte. Wanneer bij de beoordeling tot de conclusie wordt gekomen dat een leidinggevende van een horecabedrijf van slecht levensgedrag is, moet dit per geval door de burgemeester worden onderbouwd. Van geval tot geval zal het verschillen welke feiten en/of omstandigheden aanleiding geven tot de conclusie dat er sprake is van slechtlevensgedrag. Uit de uitspraak van de Afdeling van 25 mei, waar wij het eerste artikel in de reeks ‘Motiveren kun je leren’ over schreven, volgt dat gelet op het specialiteitsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 3:4, eerste lid, van de Awb, de feiten en omstandigheden die worden meegewogen in het oordeel over het levensgedrag van de vergunning aanvrager relevant moeten zijn voor de exploitatie van een horecabedrijf. Zoals vermeld in deel 2 van deze reeks moeten die feiten en omstandigheden verband houden met de vraag of het horecabedrijf kan worden geëxploiteerd op een wijze die geen gevaar oplevert voor de veiligheid, de openbare orde en het woon- en leefklimaat.
Vereisten
De vraag blijft: Waar moet de motivering van de burgemeester aan voldoen? In deel 3 uit onze reeks, waarin wij de uitspraak van 3 augustus 2022 behandelde, gaf de Afdeling de eisen aan waar de motivering van de burgemeester in ieder geval aan moet voldoen als de burgemeester wil weigeren op basis van enig opzicht van slecht levensgedrag en de voorwaarde dat een betrokkene niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mag zijn niet nader is gespecificeerd in een wettelijke regeling, beleidsregels of een ander beleidsstuk. Deze vereisten sommen wij hieronder op:
1. De burgemeester moet motiveren waarom de feiten en omstandigheden die aan zijn oordeel over het levensgedrag ten grondslag liggen in dat concrete geval relevant zijn voor de exploitatie van een horecabedrijf.
2. De burgemeester moet motiveren hoe de betrokkene vooraf had kunnen weten dat hij, gezien die feiten en omstandigheden, niet aan die voorwaarde voldoet. Geringe feiten en omstandigheden die te maken hebben met het levensgedrag mogen op zichzelf bezien niet leiden tot een weigering van een vergunning. Feiten en omstandigheden die wel kunnen leiden tot het oordeel dat de aanvrager van slecht levensgedrag is, mogen niet gedurende een onredelijk lange periode in de weg blijven staan aan verlening van de gevraagde vergunning.
3. De burgemeester moet daarom ook motiveren waarom de feiten en omstandigheden waarop hij zijn weigering baseert niet gering zijn en waarom zij, ondanks een bepaald tijdsverloop, nog steeds iets zeggen over de betrouwbaarheid van betrokkene om een horecabedrijf op verantwoorde wijze uit te oefenen.
Conclusie blijft dat het weigeren van een vergunning op basis van slechtlevensgedrag goed gemotiveerd moet worden. Wat verstaan wordt onder een ‘goede motivatie’ blijft de vraag en blijft lastig, maar hopelijk heeft deze reeks aan artikelen weer een (nieuwe) richting aangegeven.