In de praktijk
In de praktijk blijkt dat veel gemeenten overwegen om bepaalde vergunningen op grond van de APV ten behoeve van algemeen nut beogende of non-profit-instellingen vrij te stellen van het betalen van leges. Een goed voorbeeld van een dergelijke vergunning is de collectevergunning. De opbrengst van een collectevergunning is immers vaak bestemd voor een goed doel. De VNG heeft in het Model Verordening leges i.v.m. Omgevingswet 2022 zich hierover geuit en is van mening dat een vrijstelling van legesheffing voor een collectevergunning niet meteen onverdedigbaar is voor de belastingrechter. Desondanks wil dat niet zeggen dat een vrijstelling van legesheffing gepaard gaat zonder risico’s. Voordat we gaan kijken naar de risico’s, zal eerst het wettelijke kader voor de leges worden geschetst.
De Gemeentewet
De wettelijke basis om leges te heffen is neergelegd in artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet. De leges kunnen in feite worden gezien als zijnde een vergoeding die aan gemeenten betaald wordt voor een administratieve handeling. Denk hierbij aan de APV-producten die de gemeente verstrekt. Het woord ‘leges’ wordt echter niet meer genoemd in de Gemeentewet.
Vanaf 1 januari 1995 is het begrip ‘rechten’ ervoor in de plaats gekomen. Dit omdat er geen wezenlijke verschillen bestaan tussen leges en andere rechten. De Gemeenteraad legt in een legesverordening de verstrekte diensten en de daaraan gekoppelde leges vast. Artikel 229b, eerste lid van de Gemeentewet geeft aan dat gemeenten geen winst mogen maken met leges. Maar wat betekent dit voor de vrijstelling van leges?
Risico’s
De VNG benoemt twee risico’s als het gaat om het vrijstelling van legesheffing. Het eerste risico is dat een vrijstelling in strijd kan zijn met de aard van de heffing. Zoals besproken is artikel 229 van de Gemeentewet het wettelijk kader om leges te heffen. Uit dit artikel volgt niet dat bepaalde personen wel of geen leges dienen te betalen. De VNG oordeelt dat, volgens de huidige wetgeving en jurisprudentie, een objectieve rechtvaardigingsgrond essentieel lijkt te zijn voor het wel of niet heffen van leges. Er wordt echter in het ongewisse gelaten wat kan worden verstaan onder ‘een objectieve rechtvaardigingsgrond’.
Het tweede risico is dat de verschillende behandeling niet mag leiden tot een willekeurige en onredelijk heffing. Er zijn dus geen concrete kaders wanneer het wel of niet gaat om een objectieve rechtvaardigingsgrond en wanneer het leidt tot een willekeurige en onredelijke heffing. Dit in combinatie met de aard van de heffing maakt dat het vrijstellen van leges niet geheel zonder risico gepaard gaat.
Omzeilen van risico’s
Er zijn ook mogelijkheden om de risico’s van het vrijstellen van leges te vermijden maar om wel enigszins tegemoet te komen. De voorkeur van de VNG gaat uit naar het verlenen van een vrijstelling van de vergunningplicht. Want geen vergunning leidt tot geen legesplicht. In de praktijk wordt veelal gebruik gemaakt van het verlenen van een eenmalige (doorlopende) collectevergunning aan CBF-instellingen. Zij hoeven dus maar eenmalig een vergunning aan te vragen en kunnen elk jaar hier gebruik van maken voor een vaststaande periode. Een andere mogelijkheid kan zijn het tegemoetkomen aan bedoelde ideële instellingen door middel van bijvoorbeeld subsidieverlening. Al met al kan er wel gekozen worden voor het vrijstellen van het heffen van leges bij het houden van een collecte. Objectief geformuleerde vrijstellingen van leges zijn namelijk verdedigbaar met het oog op gemeentelijk beleid. Van belang is dan dat men rekening houdt met de aard van de heffing en willekeur en onredelijkheid voorkomt.