‘Oude’ beoordelingskader woningsluiting
Het uitgangspunt was dat als in een woning een zogenoemde handelshoeveelheid drugs werd aangetroffen, de burgemeester een woning kon sluiten. Enkel een zogenoemde handelshoeveelheid drugs kon op zichzelf al een belang bij sluiting opleveren, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel was geconstateerd. Daarmee was de noodzaak van de sluiting vaak al gegeven, tenzij de overtreder het tegendeel aannemelijk kon maken.
Verscherpt noodzakelijkheidscriterium
In 2022 heeft de Afdeling verschillende uitspraken gedaan die belangrijke handvaten voor de praktijk bieden. Sindsdien hanteert de Afdeling een aangescherpt beoordelingskader. Indien er geen of weinig aanwijzingen zijn die duiden op drugshandel vanuit de woning, moet de burgemeester zijn gegeven standpunt nader onderbouwen. Er moet volgens de Afdeling worden gekeken of er signalen zijn dat er een loop naar de woning is, er overlastmeldingen zijn die verband hebben op drugshandel vanuit de woning en er attributen aanwezig zijn die aanwijzing zouden kunnen zijn voor drugshandel. Indien de burgemeester hier in slaagt, is een sluiting van meer dan zes maanden evenredig. De noodzaak van de sluiting van een woning voor zes maanden moet voldoende zijn onderbouwd.
In de uitspraak van de Raad van State was een sluiting van de woning van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig. De noodzaak van de woningsluiting van zes maanden was wel voldoende gemotiveerd. In een andere uitspraak was de noodzaak van de woningsluiting geheel niet nader gemotiveerd. De Afdeling oordeelde dat de burgemeester in dit geval niet mocht overgaan tot het sluiten van de woning.
Conclusie
De burgemeester zal vanaf heden meer feiten moeten aanvoeren om drugshandel vanuit een woning aannemelijk te maken. Enkel het aantreffen van een handhelshoeveelheid drugs is onvoldoende en onevenredig voor een sluiting van zes maanden. Er moeten meer omstandigheden worden aangevoerd die wijzen op drugshandel vanuit een woning.