Proces
De familie heeft verweerder (het college) verzocht om handhavend op te treden tegen de opbouw van tenten en het houden van een feest zonder vergunning. Dit verzoek is afgewezen door het college en de burgemeester. Het handhavingsverzoek zou namelijk zien op een binnenevenement en dit valt onder de reguliere bedrijfsvoering en exploitatievergunning. Voor het houden van een feest is volgens het college geen evenementenvergunning nodig. Ook voor het opbouwen van de tenten is volgens het college geen omgevingsvergunning nodig gezien het bouwen van tenten niet valt onder de definitie als bouwen van een bouwwerk in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het college is verder van mening dat er geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan omdat het plan het gebruik van de gronden voor het plaatsen van tenten toestaat.
De dochter van de familie (eiser 2) heeft ook verzocht om handhavend op te treden tegen het in strijd met het ter plaatste geldende bestemmingsplan opgebouwde tenten. Ook dit verzoek wordt door het college afgewezen met als motivering dat de opbouw van tenten niet voldoet aan de definitie van bouwwerk in de zin van de Wabo en dat het bestemmingsplan het plaatsen van tenten zou toestaan.
Eisers hebben tegen de afwijzingen van de handhavingsverzoeken bezwaar gemaakt. Het college heeft de bezwaren deels gegrond verklaard omdat volgens hen de gronden waarop de tenten staan, niet bestemd zijn voor het gebruik. Er wordt alleen niet besloten om handhavend op te gaan treden omdat er inmiddels een aanvraag tot een omgevingsvergunning (art. 2.1, eerste lid en onder c Wabo) is ingediend en volgens het college zou hierdoor sprake zijn van zicht op legalisatie.
Beroepsgronden
Eisers zijn van mening dat het college en de burgemeester handhavend hadden moeten optreden tegen het oprichten en gebruik van de tenten op het buitenterrein. De beroepsgronden die aangedragen worden zijn als volgt:
A. Er is geen exploitatievergunning verleend terwijl er wel events plaatsvinden op het buitenterrein. Dit is volgens eisers in strijd met de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en daarop moet worden gehandhaafd.
B. De tenten zijn aan te merken als bouwwerken (art. 2.1, eerste lid aanhef en onder a Wabo) en hiervoor is een omgevingsvergunning nodig maar deze is niet verleend.
C. Volgens eisers is er geen sprake van zicht op legalisatie van de met het bestemmingsplan strijdige situatie. Er moet volgens eiser getoetst worden aan de situatie zoals die was tijdens het indienen van het handhavingsverzoek (ex tunc: beoordeling van de situatie toen het plaatsvond).
D. De besluiten zijn volgens eisers in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Beoordeling van beroepsgronden
A. Strijd met de APV
Beroepsgrond A slaagt niet. De rechtbank oordeelt dat de dochter van de familie (eiser 2) namelijk niet heeft verzocht om handhavend op te treden tegen overtreding van de APV. Ook de familie zelf (eiser 1) heeft in de bezwaargronden niet duidelijk aangegeven dat er moest worden gehandhaafd op basis van de APV. Zo heeft de familie aangegeven dat het handhavingsverzoek bedoeld was voor “evenementen die in strijd met het bestemmingsplan plaatsvinden”. Het handhavingsverzoek was dus beperkt tot de vraag of er sprake was een met de Wabo strijdige situatie en ging niet in op de vraag of er sprake is van strijd met de APV.
B. Bouwen van een bouwwerk
Beroepsgrond B slaagt niet. De tenten die zijn geplaatst, worden niet aangemerkt als bouwwerken. De definitie van bouwwerken is niet uitgewerkt in de Wabo. Uit jurisprudentie blijkt dat voor de definitie van het begrip bouwwerken gekeken worden naar de modelbouwverordening. Het begrip bouwwerk wordt daar omschreven als: “elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatste te functioneren.” De voorgaande jurisprudentie toont ook aan dat er pas sprake is van functioneren indien de constructie wordt geplaatst voor langere tijd. Gezien de tenten niet werden opgebouwd met als doel om ter plaatste voor langere tijd te functioneren, ze stonden er maximaal twee weken, is er geen sprake van een bouwwerk in de zin van de Wabo.
C. Gebruik in strijd met bestemmingsplan
Beroepsgrond C slaagt niet. De tenten worden gebruikt voor de horeca-activiteiten van een categorie 3 horeca-inrichting. Het bestemmingsplan laat alleen niet toe dat de gronden, waarop de tenten worden geplaatst, gebruikt wordt voor categorie 3 horeca-activiteiten. Voor het plaatsen van de tenten is daarom een omgevingsvergunning nodig in verband het afwijkend gebruik in relatie tot het bestemmingsplan (art. 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo). Toen de tenten werden geplaatst, was er geen omgevingsvergunning verleend. Tijdens het indienen van de handhavingsverzoeken was er daarom sprake van een overtreding. In beginsel geldt er dan een handhavingsplicht. Alleen in geval van bijzondere omstandigheden hoeft er niet te worden gehandhaafd, een van deze bijzondere omstandigheden is wanneer er concreet zicht op legalisatie bestaat. De rechtbank volgt de stelling van eiser, dat er alleen handhavend kan worden opgetreden op het moment van indienen van handhavingsverzoek, niet. Het college heeft het verzoek om handhaving mogen afwijzen omdat zij, bij het nemen van de bestreden besluiten voornemens was de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen en op dat moment is er geen reden (meer) om handhavend op te treden.
D. Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Beroepsgrond D slaagt niet. Eisers hebben niet voldoende onderbouwd waarom de besluiten in strijd zouden zijn met het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.
Conclusie
De beroepen van de familie en dochter worden ongegrond verklaard. Door deze uitspraak wordt nogmaals bevestigd voor eisers dat het verzoek om handhaving wordt afgewezen.