Deze maand beantwoorden wij een veelgestelde vraag: “Waarom moet een, door de burgemeester aangewezen, toezichthouder voor de Alcoholwet verplicht buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) zijn?”
Op grond van artikel 41, eerste lid van de Alcoholwet wijst de burgemeester ambtenaren aan die belast zijn met het toezicht bij of krachtens de Alcoholwet. Naast de burgemeester wijst ook de minister van Volksgezondheid, Welzijn & Sport (VWS) ambtenaren aan die belast zijn met het toezicht. Dit zijn de ambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
In het tweede lid vermeldt het artikel dat bij ministeriele regeling van de minister van VWS, in overeenstemming met de minister van Justitie en Veiligheid (J&V), een taakverdeling wordt geregeld tussen de door de burgemeester aangewezen ambtenaren en de door de minister aangewezen ambtenaren. Daarnaast kunnen in deze regeling aanstellings- en opleidingseisen aan die ambtenaren worden gesteld. Deze ministeriele regeling betreft de Alcoholregeling.
In hoofdstuk 3 van de Alcoholregeling vinden we deze taakverdeling terug en zijn aanstellings- en opleidingseisen opgenomen. In artikel 3.3 staat dat de door de burgemeester aan te wijzen ambtenaar met goed gevolg het examen toezichthouder Alcoholwet1 van de Exameninstelling Toezicht en Handhaving (ExTH) te Amersfoort heeft afgelegd en dat deze ambtenaar beschikt over een aanwijzing door de minister van J&V als boa op grond van artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering. Het gaat om het verkrijgen van een akte van opsporingsbevoegdheid als boa domein I of II in de gemeente waar daadwerkelijk het toezicht gehouden gaat worden (uitgezonderd situaties waarin middels een samenwerkingsconvenant in voorzien wordt). Dit komt voort uit de domeinlijst en de beleidsregels boa.
De aanleiding voor het verplicht beëdigd zijn als boa kunnen we terug vinden in de toelichting van de uit 2013 afkomstige Regeling toezichthoudende ambtenaren Drank- en Horecawet, de voorloper van (dit onderdeel uit) de Alcoholregeling. In de toelichting van deze regeling stond hierover het volgende: “Aangezien de Drank- en Horecawet ook strafrechtelijke bepalingen kent en in artikel 44a is bepaald dat onder bepaalde omstandigheden overtredingen niet met een bestuurlijke boete mogen worden afgedaan, moeten de door de burgemeester van een gemeente aangewezen ambtenaren ook als buitengewoon opsporingsambtenaar zijn aangewezen om hun werk te kunnen uitvoeren.”
Deze toelichting is nog steeds van toepassing op de Alcoholwet en derhalve opnieuw overgenomen in de toelichting van de Alcoholregeling. Met het invoeren van het verbod op het door een volwassenen doorgeven van alcoholhoudende drank aan een minderjarige (artikel 45a Alcoholwet), ook wel wederverstrekking genoemd, kent de Alcoholwet op dit moment twee bepalingen van strafrechtelijke aard. Sinds 2013 is het een minderjarige al verboden alcoholhoudende drank in bezit te hebben of voor consumptie gereed te hebben (artikel 45 Alcoholwet).
In artikel 44a, vierde lid van de Alcoholwet is bepaald dat onder bepaalde omstandigheden overtredingen niet met een bestuurlijke boete mogen worden afgedaan. Een van de omstandigheden is bijvoorbeeld op het moment dat het bedrag van de bestuurlijke boete aanmerkelijk wordt overstreden door het met de overtreding behaalde economisch voordeel. Buiten het feit dat gemeenten ook veelal kiezen voor het handhaven van de Alcoholwet middels een bestuursrechtelijke herstelsanctie, is het ook mogelijk om overtreding van de Alcoholwet als economisch delict af te doen. Overtredingen van de Alcoholwet zijn in artikel 1 van de Wet op de economische delicten aangemerkt als economisch delict. Echter moet in dergelijke gevallen een proces-verbaal worden opgemaakt door een (buitengewoon) opsporingsambtenaar. Opnieuw aanleiding om te verplichten dat de door de burgemeester aangewezen ambtenaar boa (domein I of II) moet zijn.
1 in artikel 3.4 van de Alcoholregeling zijn enkele uitzonderingen opgenomen ten aanzien van deze examenplicht.