Proces
- Bij besluit van 7 april 2016 heeft de burgemeester de aanvraag van de eiser om een drank- en horecavergunning afgewezen.
- Bij besluit van 21 juli 2016 heeft de burgemeester het door de eiser daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
- Bij besluit van 29 december 2016 heeft de rechtbank het door eiser ingediende beroep ongegrond verklaard.
- Tegen deze uitspraak heeft eiser hoger beroep ingesteld.
Achtergrond van het geschil
Eiser heeft een aanvraag voor een drank- en horecavergunning als bedoeld in artikel 3, lid 1, van de Drank- Horecawet (hierna: de DHW) ingediend. De burgemeester heeft de aanvraag van de eiser afgewezen onder verwijzing naar een op de eiser betrekking hebbend uittreksel Justitiële Documentatie en een advies van het Regionale Informatie en Expertisecentrum Oost Nederland (hierna: RIEC). Uit deze documenten kwam naar voren dat eiser vanaf 1996 veel strafrechtelijke en fiscaalrechtelijke antecedenten heeft. Volgens de burgemeester kan gelet op deze antecedenten niet worden gesteld dat eiser niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is als bedoeld in artikel 8, lid 1, aanhef en onder b, van de DHW. Op grond van artikel 27, lid 1, van de DHW wordt een vergunning geweigerd indien niet wordt voldaan aan de in artikel 8 geldende eisen, in dit geval niet in enig opzicht van slecht levensgedrag.
De eiser heeft aangevoerd dat hij over aantoonbaar leidinggevende capaciteiten beschikt, gezien het feit dat hij ongeveer zes jaar als leidinggevende bij McDonalds heeft gewerkt. Over deze betoog heeft de rechtbank overwogen dat de vereiste capaciteiten voor een leidinggevende bij McDonalds niet vergelijkbaar zijn met de vereiste capaciteiten voor een leidinggevende in een horeca-inrichting waar alcohol wordt geschonken.
Ook voert de eiser aan dat hij al jaren niet meer voor het plegen van een strafbaar feit is veroordeeld en daarom een nieuwe kans verdient. Verder ontkent hij dat hij fiscaalrechtelijke antecenten heeft. Volgens de eiser gaat het om hand- en spandiensten voor familie en vrienden die niet tot een fiscaalrechtelijke sanctie of veroordeling hebben geleid. Eiser stelt zich dan ook op het standpunt dat alleen fiscaalrechtelijke sancties of veroordelingen bij de beoordeling van het levensgedrag mogen worden betrokken.
Oordeel van de Afdeling
Vaste jurisprudentie van de Afdeling onderschrijft dat bij of krachtens de DHW geen nadere omschrijving is gegeven van de eis dat leidinggevenden niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mogen zijn. Daarom zijn er geen beperkingen gesteld aan de feiten of omstandigheden die bij de beoordeling van het levensgedrag mogen worden betrokken.
Uit de uittreksel van Justitiële Documentatie volgt dat eiser is veroordeeld voor verschillende stafbare feiten, waaronder geweldpleging, mishandeling, rijden onder invloed en drugsdelicten. Alle veroordelingen vóór 2012.
Tegenover het RIEC heeft de eiser verklaard dat hij 3,5 jaar fulltime als leidinggevende heeft gewerkt bij zijn broer en daarmee verkregen inkomsten niet bij de belastingdienst heeft gemeld.
Volgens de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat de burgemeester deze strafrechtelijke en fiscaalrechtelijke antecedenten bij de beoordeling heeft mogen betrekken. Dit gezien het feit dat er, zoals boven vermeld, geen nadere omschrijvingen is gegeven van de eis dat leidinggevenden niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mogen zijn.
Het hoger beroep is ongegrond.