Achtergrond
Doordat de wens van de gemeente Den Haag is om de Noordboulevard en Vitalizee-locatie te herontwikkelen is de Verordening op de kansspelen van de gemeente Den Haag (de Verordening) in 2017 aangepast, in die zin dat de bij de Verordening behorende kaart met aangewezen gebieden is gewijzigd. De locatie Scheveningen werd daarbij verruimd met onder andere het Havengebied. Daarmee werd voor de exploitant de mogelijkheid gecreëerd om haar bestaande speelautomatenhal te verplaatsen naar de Scheveningse Haven. Op 26 maart 2020 heeft de burgemeester aan de exploitant een exploitatievergunning verleend voor de nieuwe locatie.
Op 26 juni 2020 heeft de exploitant een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het wijzigen van de kantoorruimte op de beoogde locatie, zodat hij onder andere de speelautomaten zou kunnen exploiteren. Op 12 oktober 2020 heeft de gemeenteraad een motie aangenomen die strekt tot (1) het niet afgeven van een omgevingsvergunning voor een speelautomatenhal en conform het Havenconvenant ervoor te zorgen dat er vanaf heden geen niet-haven gebonden activiteiten in de haven worden gerealiseerd en (2) met de eigenaar van de kansspelvergunning in gesprek te gaan over een alternatieve locatie.
Met het primaire besluit heeft het college de aanvraag afgewezen. Daarin is overwogen dat de aanvraag niet voldoet aan artikel 12.1 van het bestemmingsplan ‘Scheveningen Haven’ en aan het bestemmingsplan ‘Parapluherziening Staat van Bedrijfsactiviteiten’ voor wat betreft de toegestane functies. Het college is niet bereid van het bestemmingsplan af te wijken, waardoor de omgevingsvergunning niet is verleend. In bezwaar is het besluit in stand gelaten.
Oordeel van de rechtbank
Niet in geschil is dat de aanvraag onder meer niet voldoet de regels van het bestemmingsplan. Evenmin is in geschil dat afwijking met toepassing van de kruimelgevallenregeling in beginsel mogelijk was, maar dat het college daartoe niet over is gegaan.
Onder punt 4.7. stelt de rechtbank vast dat het college zich in de besluitvorming niet heeft gebaseerd op enig planologisch beleid. Het coalitieakkoord, de economische visie en het Havenconvenant zijn niet als zodanig te beschouwen. Verder stelt de rechtbank dat in het besluit niet toegelicht in welke opzichten de ruimtelijke onderbouwing bij de aanvraag niet deugdelijk is. Ter zitting heeft het college bovendien erkend dat de stelling, dat door de verkeersaantrekkende werking van de speelautomatenhal de bereikbaarheid en verkeersafwikkeling in het geding zouden komen, niet gebaseerd is op enig verkeerskundig onderzoek. Ook vormt de maatschappelijke haalbaarheid geen onderdeel van het planologisch toetsingskader. De enkele stelling dat afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend karakter van de haven ten opzichte van Scheveningen-Bad is in dit kader te mager. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling moet voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel worden voldaan aan drie voorwaarden (zie ook: ECLI:NL:RVS:2023:807) . Allereerst moet het gaan om een toezegging of een uitlating die de burger mag opvatten als een toezegging. Ten tweede moet de toezegging of uitlating zijn gedaan door het bestuursorgaan zelf, of door een persoon van wie de burger redelijkerwijs mocht aannemen dat die de huidige opvattingen van het bevoegde bestuursorgaan weergaf. Als derde stap moet een afweging worden gemaakt tussen de belangen van de persoon aan wie de toezegging is gedaan, de belangen van derden (zoals omwonenden of concurrenten) en de belangen van de samenleving.
Voor het verplaatsen van de speelautomatenhal van exploitant heeft de raad de kaart van de Verordening aangepast. In een interne e-mail van de gemeente van 14 augustus 2020 is vermeld dat de exploitant de verruiming van het gebied waar speelautomatenhallen gevestigd kunnen worden heeft afgesproken met voormalig wethouder Revis en dat hij (lees: de nieuwe wethouder Mulder) de exploitant hierin tegemoet wil komen.
Daarnaast is van belang dat de exploitant onweersproken heeft gesteld dat de huurovereenkomst is voorgelegd aan de gemeente. Verder heeft de exploitant - eveneens onweersproken - gesteld dat verantwoordelijk wethouder Mulder tijdens de raadsvergadering op 12 oktober 2020 heeft aangegeven dat de gemeenteraad de motie die onder meer strekte tot weigering van de omgevingsvergunning, niet aan moet nemen, omdat het Havenconvenant dateert van na deze ruimtelijke ontwikkeling en deze ruimtelijke ontwikkeling dus gecontinueerd zou kunnen worden ongeacht het havenconvenant. Daarnaast zou dit volgens de wethouder gevolgen hebben voor de betrouwbaarheid van de gemeenteraad, gelet op de eerdere wijziging van het kaartje uit de Verordening op de kansspelen en de algehele projectontwikkeling van de Noordboulevard en de toegezegde verplaatsing van Scheveningen-Bad naar Scheveningen-Haven.
Vanwege de gedragingen van zowel de raad als het college en gelet op de omstandigheid dat dat de burgemeester relatief kort tevoren een kansspel- en exploitatievergunning heeft verleend voor mocht de exploitant naar het oordeel van de rechtbank de gerechtvaardigde verwachting hebben dat haar aanvraag om een omgevingsvergunning zou worden gehonoreerd. Hierdoor is het beroep op het vertrouwensbeginsel geslaagd. Een interessante uitspraak!