Een van rechtswege verleende vergunning, ook wel ‘lex silencio positivo’ (LSP) en ‘positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen’ genoemd, verplicht bestuursorganen om binnen een redelijke termijn te reageren op een vergunningsaanvraag. Als een bestuursorgaan te laat of niet reageert, wordt een vergunning immers stilzwijgend verleend op grond van artikel 4:20b Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze van rechtswege verleende vergunning is een beschikking die, in afwijking van artikel 3:40 Awb, in werking treedt op de derde dag na afloop van de beslistermijn (artikel 4:20b lid 2 Awb). Artikel 4:20c Awb regelt dat een bestuursorgaan zo’n beschikking binnen 2 weken bekend moet maken. Als dit niet gebeurt, kan een aanvrager een bestuursorgaan op grond van artikel 4:20d Awb in gebreke stellen en een dwangsom eisen.
Dienstenvergunningen
De LSP is onder andere van toepassing op dienstenvergunningen, tenzij dit bij wettelijk voorschrift anders is bepaald (artikel 28 Dienstenwet). Wat houdt dit in? Op grond van artikel 1 Dienstenwet is een dienst een economische activiteit die tegen een vergoeding plaatsvindt. Een dienstenvergunning is dus een breed begrip waar veel vergunningen onder vallen. Denk hierbij aan een alcoholwetvergunning en een exploitatievergunning. “Tenzij dit bij wettelijk voorschrift anders is bepaald” (artikel 28 Dienstenwet) is in ieder geval altijd van toepassing op alcoholwetvergunningen. Artikel 3 lid 2 Alcoholwet bepaalt namelijk dat een LSP niet van toepassing is. Voor een exploitatievergunning kan via de algemeen plaatselijke verordening (APV) de LSP worden uitgezonderd.
Een positieve fictieve beschikking intrekken
Soms is de LSP niet uitgezonderd en kan een vergunning grote gevolgen hebben. Daarom is in artikel 4:20e Awb bepaald dat voorschriften die op grond van de wet of regelgeving gewoonlijk aan bepaalde vergunning worden verbonden ook deel uitmaken van een van rechtswege verleende vergunning. Wanneer een van rechtswege verleende vergunning dermate ernstige gevolgen kan hebben voor het algemeen belang kan een bestuursorgaan deze vergunning op grond van Artikel 4:20f lid 1 Awb wijzigen of intrekken om deze gevolgen te voorkomen. Hoe deze grond precies moet worden uitgelegd is nog onduidelijk. Richtinggevende jurisprudentie ontbreekt op dit punt.
De intrekkingsbevoegdheid uit de Awb bestaat als aanvulling op de wijzigings- en intrekkingsbevoegdheden opgenomen in bijzondere regelingen (Module Algemeen Bestuursrecht, commentaar op art. 4:20f Awb.). In een APV zijn eveneens gronden voor wijziging of intrekking van een APV-vergunning opgenomen. Denk hierbij aan weigeringsgronden, zoals ‘er zijn onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt’ of ‘de voorschriften en beperkingen zijn of worden niet nagekomen’.
Een besluit tot intrekking van een van rechtswege verleende vergunning moet binnen 6 weken na bekendmaking van de beschikking worden genomen (artikel 4:20f lid 2 Awb). Eventuele schade die door de intrekking wordt veroorzaakt door het bestuursorgaan wordt vergoed (artikel 4:20f lid 3 Awb).
Bezwaar maken
Tegen een besluit tot intrekking kan bezwaar worden gemaakt. De aanvang van de bezwaartermijn is in artikel 6:8 Awb namelijk gekoppeld aan de bekendmaking van een besluit. Op grond van artikel 6:8 awb vangt de bezwaartermijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Deze regel blijft ongewijzigd van toepassing op beschikkingen van rechtswege gegeven. Dit betekent dat de bezwaartermijn bij van rechtswege verleende beschikkingen ook pas aanvangt op de dag na die waarop de van rechtswege verleende beschikking overeenkomstig artikel 4:20c is bekendgemaakt. Overigens is de inwerkingtreding van de beschikking van rechtswege niet afhankelijk van de bekendmaking van de beschikking (art. 4:20b Awb).