Waar gaat het over?
Een horecaonderneemster exploiteert sinds 6 december 2022 een horeca-inrichting, waarvoor aan haar op 13 maart 2023 een exploitatievergunning, een Alcoholwetvergunning en een aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten is verleend.
Op 6 maart 2023 is een melding binnengekomen dat tijdens de openingstijden van de horeca-inrichting veel lachgas zou worden verhandeld en zou zijn opgeslagen. In een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen is vermeld dat de politie op 6 mei 2023 een instap heeft gedaan in de horeca-inrichting naar aanleiding van een melding dat een man met een vuurwapen in het pand zou zitten, hetgeen niet is geconstateerd. Wel heeft de politie geconstateerd dat de horeca-inrichting open was en dat er bezoekers aanwezig waren. Voorbij de bar zijn toen in totaal 36 lachgasflessen aangetroffen in de opslagruimte. Van meerdere lachgasflessen is geconstateerd dat deze nog koud waren. Op één fles was sprake van ijsvorming en er zaten waterdruppels op, hetgeen erop duidde dat de fles zojuist was gebruikt. Toen de politie de onderneemster heeft medegedeeld dat er meerdere gasflessen achter in de club zijn aangetroffen, heeft zij verklaard dat dit oude flessen waren van de vorige eigenaar en dat deze flessen hier al stonden.
De burgemeester van Den Haag heeft op 19 mei 2023 het voornemen geuit de horeca-inrichting tijdelijk te sluiten op grond van artikel 13b Opiumwet in verband met de aangetroffen handelshoeveelheid lachgas. Later, op 26 mei 2023, is er door de politie nogmaals lachgas aangetroffen tijdens een horecacontrole. Hiervan gaf de onderneemster aan dat de betreffende ruimte niet bij haar inrichting hoorde. De burgemeester heeft daarop besloten de horeca tijdelijk te sluiten en de verleende vergunningen in te trekken. De onderneemster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Oordeel van de voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter overweegt dat het bezit van lachgasflessen een sterke aanwijzing is dat het lachgas “niet is bestemd voor ander dan recreatief gebruik als roesmiddel”. De burgemeester heeft zich volgens de voorzieningenrechter terecht op het standpunt mogen stellen dat er sprake is van een overtreding van artikel 3 van de Opiumwet doordat er, ten eerste, op 6 mei geconstateerd is dat lachgasflessen nog koud waren en sprake was van ijsvorming en condens. Dit duidt op recent gebruik. Ten tweede heeft de burgemeester zich terecht op dit standpunt mogen stellen doordat vervolgens ook op 26 mei 2023 lachgasflessen met vulling zijn aangetroffen. Zeker ook door de wisselende verklaringen van de onderneemster. Haar eerste verklaring dat de lachgasflessen er al lagen duidt er reeds op dat zij ervan wist. Aan deze verklaring wordt meer betekenis gehecht dan aan haar latere andere verklaringen. Dat de lachgasflessen niet het eigendom van de onderneemster zouden zijn, maakt dit niet anders nu het aanwezig hebben van het middel reeds een overtreding van artikel 3 van de Opiumwet oplevert.
Nu aannemelijk is dat verzoekster als ondernemer zelf is betrokken bij het aangetroffen lachgas, waarbij sprake is van verstoring van de openbare orde en waardoor de burgemeester geen vertrouwen meer in haar als ondernemer heeft, heeft de burgemeester de exploitatievergunning mogen intrekken. De vrees dat het van kracht blijven van de Alcoholwetvergunning gevaar zal opleveren voor de openbare orde leidt ertoe dat de burgemeester ook deze vergunning mocht intrekken. Doordat deze vergunningen niet meer van kracht zijn, mocht de burgemeester ook de aanwezigheidsvergunning intrekken, aangezien deze noodzakelijk zijn voor het hebben van een aanwezigheidsvergunning. Daarmee heeft de burgemeester van Den Haag deze onderneming op gegronde redenen mogen sluiten.