Achtergrond
Bij besluit van 17 december 2015 heeft de burgemeester van de gemeente Utrecht (hierna: verweerder) geweigerd aan eiser een drank- en horecavergunning en exploitatievergunning te verlenen voor een restaurant en hotel. Bij besluit van 22 april 2016 is het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, met onderhavig beroep tot gevolg.
De feitelijke toestand
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn. Op basis van de huurovereenkomst zou de (financiƫle) betrokkenheid van de eigenaar dusdanig groot zijn dat de onderneming ook voor zijn rekening en risico wordt gedreven. Daarom moet ook de eigenaar als houder worden aangemerkt in de zin van de Horecaverordening Utrecht 2015 (hierna: Horecaverordening). Ook zou er sprake zijn van een situatie waar de feitelijke toestand niet overeenkomt met het aangevraagde artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, van de Drank- en Horecawet en artikel 9, eerste lid, aanhef onder e, van de Horecaverordening.
Zakelijk samenwerkingsverband
Constateringen ten aanzien van de feitelijke situatie zijn met name gebaseerd op de huurovereenkomst. Hierin is o.a. bepaald dat de verhuurder er belang bij heeft en de mogelijkheid heeft toezicht uit te oefenen op alle door de huurder aangegane verbintenissen, daaronder begrepen het aanstellen en ontslaan van personeel, het voeren van het financiƫle beheer, het voeren van administratie, het doen van investeringen en het doen van de verplichte aangiften. Ook is bepaald dat de verhuurder toezicht kan uitoefenen op alle noodzakelijke in- en verkopen binnen het restaurant en dat hij controle kan uitoefenen op het uitvoeren van de noodzakelijke betalingen. Daarbij is het overeengekomen maandelijkse bedrag aan huurkosten het drievoudige van wat gebruikelijk is.
Onder verwijzing naar het advies van het Landelijk Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: het Bureau) wordt gesteld dat het samenwerkingsverband tot gevolg heeft dat eiser in relatie staat tot strafbare feiten die door de eigenaar zijn begaan. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder zich op basis van het advies van het Bureau op het standpunt mag stellen dat tevens sprake is van een ernstig gevaar dat de voor het restaurant gevraagde beschikkingen mede zullen worden gebruikt om strafbare feiten te plegen, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Bibob.
Uitspraak
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder redelijkerwijs heeft kunnen aannemen dat de feitelijke toestand niet in overeenstemming zal zijn met hetgeen in de aanvraag is vermeld. Eiser heeft de vergunningaanvragen voor het restaurant immers uitsluitend op eigen naam ingediend en heeft de eigenaar daarbij niet als mede-houder vermeld. Het beroep is ongegrond.