Op 21 februari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een interessante uitspraak gedaan voor het weigeren van een exploitatievergunning. Opvallend lijkt dat er steeds vaker wordt geoordeeld dat besluiten tot weigeren op grond van artikel 3, zesde lid van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob), onevenredig zijn. In dit artikel bespreken wij zo’n uitspraak, waar we in ons werk zeker rekening mee moeten houden.
De casus
Door twee B.V.’s zijn twee aanvraagformulieren ingediend voor exploitatievergunningen voor prostitutiebedrijven met twee verschillende adressen in Heerenveen. De burgemeester heeft de aanvragen afgewezen op grond van artikel 3, zesde lid van de Wet Bibob, omdat één van de gemachtigden op de Bibob-vragenformulieren zijn betrokkenheid bij zes andere B.V.’s en een eenmanszaak zou hebben verzwegen. Volgens de burgemeester is er daardoor het vermoeden dat een strafbaar feit, namelijk valsheid in geschrifte, is gepleegd ter verkrijging van de vergunningen.
Uitspraak van de rechtbank
Volgens de rechtbank Noord-Nederland is deze weigering onevenredig. De burgemeester heeft onvoldoende de ernst van de vermoedens in ogenschouw genomen. Uit de stukken blijkt niet dat de genoemde bedrijven betrokken zijn geweest bij activiteiten die, indien herhaald, een risico opleveren bij de nu aangevraagde exploitatie. Het niet noemen van deze bedrijven is naar het oordeel van de rechtbank een verzuim dat zozeer van ondergeschikte aard is dat de weigeringen daartoe niet in verhouding staan.
Verzoek van de burgemeester
De burgemeester is het niet eens met het oordeel van de rechtbank en heeft daarom hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak. Omdat hij een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank heeft hij echter geen ruimte meer om met de nieuwe besluiten de vergunningen te weigeren. De uitspraak van de rechtbank leidt er volgens de burgemeester dus toe dat de vergunningen verleend moeten worden, terwijl er nog steeds zwaarwegende redenen zijn om de vergunningen te weigeren.
Uitspraak van de Afdeling
Aan het instellen van hoger beroep heeft de wetgever gekozen geen schorsende werking toe te kennen op basis van artikel 6:16 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het uitgangspunt is dus dat de burgemeester, ook al heeft hij hoger beroep ingesteld, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuw besluit op bezwaar moet nemen. Het is ook in het belang van een efficiënte en finale geschilbeslechting dat de burgemeester een nieuw besluit op bezwaar neemt, omdat een nieuw besluit met toepassing van artikel 6:19 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:24 Awb, in het kader van het hoger beroep kan worden beoordeeld. Als de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand blijft, komt aan het nieuwe besluit de grondslag te ontvallen en zal het worden vernietigd. Daarnaast oordeelt de Afdeling dat de uitspraak van de rechtbank niet als uitkomst hoeft te hebben dat de vergunningen worden verleend. Bij het nemen van nieuwe besluiten op de bezwaren van de B.V.’s moet de burgemeester rekening houden met alle op dat moment bekende feiten en omstandigheden. Niet uitgesloten kan worden dat op basis daarvan de vergunningen opnieuw geweigerd worden.
De burgemeester moet zo snel mogelijk met inachtneming van de rechtbankuitspraak nieuwe besluiten op de bezwaren van de B.V.’s nemen. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat deze besluiten binnen zes weken vanaf heden worden genomen en bekend gemaakt.