Op 14 december 2016 heeft de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) uitspraak gedaan inzake de bevoegdheid van het College van Burgemeester en Wethouders om een gebied binnen de gemeente aan te wijzen waarin het bezigen van vuurwerk verboden is.
Achtergrond
Bij besluit van 27 oktober 2014 heeft het college een gebied in het centrum van Hilversum aangewezen als gebied waar het verboden is om consumentenvuurwerk te bezigen tijdens de reguliere periode waarin dit, conform het Vuurwerkbesluit, wél is toegestaan (hierna: het aanwijzingsbesluit). Enkele belanghebbenden – waaronder gevestigde verkopers van vuurwerk in Hilversum – hebben bewaar gemaakt. Zij vrezen dat hun omzet van de verkoop van vuurwerk zal dalen als gevolg van dit aanwijzingsbesluit. Op 26 februari 2015 heeft het college enkele van deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard op grond waarvan beroep is ingesteld bij de bestuursrechter. Bij uitspraak van 19 november 2015 heeft de rechtbank verklaard dat de bezwaren wél ontvankelijk zijn, maar heeft zij deze tevens ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld. Twee van de meest relevante beroepsgronden zullen hierbij worden besproken.
Betoog
De appelanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was om het aanwijzingsbesluit te nemen. Artikel 2.7.3, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Hilversum 2010 (hierna: APV), krachtens welk artikel het Aanwijzingsbesluit is genomen, zou onverbindend zijn.
Er wordt aangevoerd dat met de vaststelling van dit artikellid de raad van de gemeente in strijd heeft gehandeld met artikel 172, eerste lid, van de Gemeentewet door de bevoegdheid van aanwijzing aan het college toe te kennen. Het gaat immers om openbare orde wat gelet op de gemeentewet behoort tot het exclusieve terrein van de burgemeester.
Ook betogen appelanten dat met het Vuurwerkbesluit een uniforme en uitputtende regeling voor het afsteken van vuurwerk is beoogd. Gemeentelijke regelgeving zou het afsteken van vuurwerk dan ook niet aanzienlijk mogen beperken of zelfs verbieden.
Rechtbank
De rechtbank heeft daarop gesteld dat het college wél bevoegd is:
Het artikel past in de sfeer van artikel 160, eerste lid, van de Gemeentewet. Het gaat namelijk om een op de openbare orde gerichte bestuurs- en beheerstaak. Bij toepassing van de bevoegdheid voor toekomstige jaarwisselingen wordt beoogd de mogelijke algemene gevaren en overlast van vuurwerk in een bepaald gebied van de gemeente tegen te gaan. Omdat zich bij deze toepassing geen concrete ordeverstoringen voordoen, waartegen onmiddellijk en daadkrachtig moet worden opgetreden, is de burgemeester dan ook niet bevoegd.
De rechtbank heeft tevens geoordeeld dat het Vuurwerkbesluit betrekking heeft op normen en vuurwerkvoorschriften en niet op de aanwijzing door een bestuursorgaan van een gebied waar geen vuurwerk mag worden afgestoken. Gemeentelijke regelgeving omtrent deze aanwijzing is daarmee niet strijdig met het Vuurwerkbesluit.
Uitspraak
De Afdeling verklaart het gehele beroep ongegrond, mede op basis van de volgende overwegingen:
Er staat vast dat artikel 2.7.3, eerste lid, van de APV is geplaatst in hoofdstuk 2 van de APV getiteld met "Openbare orde". Anders dan appelanten aanvoeren wordt met het nemen van het aanwijzingsbesluit geen invulling gegeven aan het begrip ''handhaving van de openbare orde'' als bedoeld als bevoegdheid van de burgemeester in lijn met artikel 172, eerste lid, van de Gemeentewet. Blijkens de wetgeschiedenis bestaat handhaving van de openbare orde uit het 'feitelijk herstellen en bewaren' van de openbare orde. Die situatie doet zich hier niet voor. De aanwijzing van een gebied als bedoeld in genoemd artikellid van de APV mocht in dit geval aan het college worden toebedeeld. Het artikellid is om deze reden dan ook niet onverbindend.
De Afdeling ziet tevens geen aanleiding om aan te nemen dat met het Vuurwerkbesluit is beoogd een uitputtende regeling te treffen. Dit blijkt niet uit het Vuurwerkbesluit en evenmin uit de Nota van Toelichting. Gelet hierop verbiedt het Vuurwerkbesluit geen aanwijzing van een gebied inhoudende een vuurwerkverbod. Het artikellid is ook om deze reden niet onverbindend.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college in dit geval bevoegd was om het Aanwijzingsbesluit te nemen. We verwijzen u graag naar de uitspraak voor meer informatie met betrekkling tot de overwegingen van de Afdeling ten aanzien van Richtlijn 98/34/EG, het Verdrag inzake de bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed van UNESCO en de belangenafweging.