Wij krijgen regelmatig vragen over de mogelijkheid van artikel 8, vierde lid, van de Drank- en Horecawet (hierna: DHW). Uit de Monitor Evaluatie Drank- en Horecawet blijkt dat 62% van de gemeenten slechts één tot maximaal vijf keer per jaar met dit artikel te maken heeft. 31% geeft zelfs aan dat er zo goed als nooit sprake van is. Tijd om het afwegingskader nog eens op een rij te zetten.
SVH-verklaring
Het derde lid van artikel 8 DHW stelt dat een leidinggevende in een horeca- of slijtersbedrijf moet beschikken over voldoende kennis en inzicht met betrekking tot sociale hygiëne. Bij algemene maatregel van bestuur is bepaald dat hiervoor een verklaring van de Stichting Vakbekwaamheid Horeca (hierna: SVH) vereist is. Dit geldt ingevolge de definitie van leidinggevende in beginsel ook voor de bestuurders van een rechtspersoon. Het beruchte vierde lid geeft een uitzonderingsmogelijkheid: de SVH-eis geldt niet voor een leidinggevende die geen bemoeienis heeft met de bedrijfsvoering of de exploitatie van het horeca- of slijtersbedrijf.
Achtergrond
Bij de totstandkoming van dit artikellid heeft de wetgever overwogen dat het voor een zeer beperkt aantal leidinggevenden voor wier rekening en risico het horeca- of slijtersbedrijf wordt uitgeoefend onmogelijk is om te kunnen voldoen aan de eis van een SVH-verklaring. Bijvoorbeeld omdat zij permanent in het buitenland verblijven of omdat er sprake is van een ernstige lichamelijke of geestelijke beperking.
Beoordeling
Artikel 8, vierde lid, DHW, stelt dat de omstandigheid voor toepassing van het artikel door een vergunninghouder in een verklaring schriftelijk moet worden bevestigd. Het is echter aan de burgemeester om te beoordelen of er daadwerkelijk sprake is van een leidinggevende welke geen bemoeienis heeft met de bedrijfsvoering en exploitatie van het horeca- of slijtersbedrijf. Daarbij zal ook de praktijksituatie moeten worden afgewogen. Het is vaak lastig om vast te stellen dat er geen sprake is van enige bemoeienis. De toepassing is in ieder geval niet mogelijk als de leidinggevende zich bezig houdt met één van de volgende werkzaamheden:
- het bepalen van het inkoopbeleid;
- het vaststellen van de prijzen;
- het doen van investeringen en het regelen van financieringen;
- het afsluiten van (horeca of slijterij gerelateerde) overeenkomsten;
- toezicht op en het voeren van de administratie;
- het personeelsbeleid;
- het maken van reclame en het verzorgen van de correspondentie;
- budgetbewaking;
- vaststelling van de dagelijkse werkverdeling;
- uitoefening dagelijkse toezicht op het personeel;
- behandeling van klachten;
- zorg voor aanvulling van de voorraden;
- controle op dagelijkse inkomsten en uitgaven en/of het bijhouden van dagelijkse boekhouding.
Volmacht
Een andere situatie waarbij niet aan de SVH-eis hoeft te worden voldaan is de optie tot het vaststellen van een volmachtsverklaring. In beginsel is het alleen aan de bestuurders van een rechtspersoon om een zodanige volmacht te verlenen. Een bestuurder kan een volledige volmacht afgeven voor het uitvoeren van de algehele bedrijfsvoering en exploitatie van een filiaal, een aantal filialen of alle filialen. In lijn met de jurisprudentie is het in bepaalde gevallen ook mogelijk te volstaan met een beperkte volmacht. Met de volmachtsverklaring kan de vergunning aan een rechtspersoon zijn verleend terwijl een derde onder volmacht van het bestuur de algehele bedrijfsvoering en exploitatie van het horeca- of slijtersbedrijf voor zijn rekening neemt.
Toepassing
De rechtmatige toepassing van artikel 8, vierde lid, DHW vereist een goed onderbouwde beoordeling bij de aanvraag. De wetgever benadrukt tenslotte dat toepassing slechts bedoeld is voor uitzonderlijke gevallen. Een verkeerde of te lichtvoetige toepassing staat dan ook haaks op het wettelijke vereiste van sociale hygiëne dat van ondernemers mag worden verwacht.