In dit artikel behandelen we een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 2 juli 2021. De uitspraak gaat over het verlenen van een vergunning voor de uitoefening van een slijtersbedrijf, maar zonder de mogelijkheid tot het organiseren van wijnproeverijen.
De Drank- en Horecawet (DHW), inmiddels sinds 1 juli jl. aangepast in de Alcoholwet, kent twee vergunningen: een vergunning voor een horecabedrijf en een vergunning voor een slijtersbedrijf. Een slijtersbedrijf mag niet schenken en een horecabedrijf mag niet slijten. Met de invoering van de Alcoholwet maakt artikel 25e Alcoholwet het mogelijk om bij gemeentelijke verordening te bepalen dat er proeverijen worden toegestaan in slijtlokaliteiten. Het slijtersbedrijf wordt dan vrijgesteld van het verbod in artikel 3, eerste lid, en artikel 14, eerste lid, Alcoholwet. Zie een eerdere artikel van ons voor meer informatie omtrent proeverijen in slijtersbedrijven. In de onderstaande uitspraak wordt nog gesproken van de DHW en daarom houden we dat voor dit artikel aan.
Feiten / procesverloop
Op 26 maart 2019 vroeg vergunninghouder een vergunning aan voor het uitoefenen van een slijtersbedrijf. Eiser heeft een zienswijze ingediend en geeft aan dat de huidige bestemming een winkelbestemming kent en geen horecabestemming toelaat. Eiser vraagt zich af wat een vergunning slijtersbedrijf inhoudt, valt het onder winkelbestemming of horecabestemming? Heeft een slijtersbedrijf ook het recht om alcohol te schenken of proeverijen te houden? Via een juridische medewerker krijgt eiser te horen dat er een vergunning is aangevraagd voor een slijtersbedrijf en dat het dan niet is toegestaan om alcohol er plaatste te schenken of proeverijen te organiseren. Op 11 juni 2019 heeft de burgemeester een vergunning voor een slijtersbedrijf verleend. Het bezwaar van eiser is ongegrond verklaard, waarna eiser beroep heeft ingesteld.
Standpunten burgemeester / eiser
De burgemeester heeft voor de ongegrondverklaring van het bezwaar en het primaire besluit, als motivering verwezen naar artikel 28 DHW. In dit artikel staat dat een DHW-vergunning moet worden verleend als er zich geen weigeringsgronden voordoen zoals vermeld in artikel 27 DHW. Volgens de commissie was de burgemeester gehouden de vergunning te verlenen omdat er geen sprake was van de weigeringsgronden.
Eiser is van mening dat de burgemeester ten onrechte de vergunning heeft verleend. Als motivering geeft eiser aan dat het bestemmingsplan geen horecabestemming toekent. Verder geeft eiser aan dat vergunninghouder geen slijterij maar een ‘wijnacademy’ wilde openen. Het zou volgens eiser gaan om een verkapte horecavergunning en wijnproeverijen, onder het mom van vergaderen en wijnproeverijen zouden partijtjes en feestjes worden georganiseerd. Onder deze omstandigheden had de burgemeester (gelet op artikel 27, eerste lid, onder d en artikel 31, eerste lid, onder a, DHW) nooit een DHW-vergunning mogen verlenen.
Beoordeling rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat een DHW-vergunning op grond van artikel 28 van de DHW slechts kan worden geweigerd als sprake is van een weigeringsgrond genoemd in artikel 27 van de DHW. Volgens vaste rechtspraak blijkt dat de weigeringsgronden als limitatief moeten worden gezien. De stelling van eiser dat het pand geen horecabestemming kent en het verlenen van een vergunning daarmee in strijd is, speelt geen rol in de procedure omdat strijd met het bestemmingsplan niet opgenomen is als weigeringsgrond.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Ondanks dat de burgemeester bekend was met de wens tot het organiseren van proeverijen van de vergunninghouder, heeft de burgemeester enkel een vergunning tot slijtersbedrijf toegestaan en het organiseren van wijnproeverijen niet toegestaan. De commissie van advies voor bezwaarschriften overweegt dat enkel de vrees voor niet-naleving van een verleende DHW-vergunning onvoldoende reden vormt om de gevraagde vergunning te weigeren. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd dat de weigeringsgrond (artikel 27, eerste lid, DHW) niet van toepassing is.